ECLI:NL:CRVB:2009:BH7381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-200 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten en toetsing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 december 2007. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de kosten van tandheelkundige zorg, specifiek voor een implantaat. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het College had na deze uitspraak opnieuw besloten om de aanvraag af te wijzen. Appellant ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 10 februari 2009 was appellant afwezig, maar had hij telefonisch laten weten verhinderd te zijn. Het College was vertegenwoordigd door A.L.P. Baro. De Raad heeft in zijn overwegingen het buitenwettelijk begunstigend beleid van het College besproken, dat in uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand kan verlenen voor tandheelkundige kosten, mits het adviserend orgaan, in dit geval de GGD, tot de conclusie komt dat de gevraagde voorziening de goedkoopst adequate oplossing is en er dringende redenen zijn.

De Raad heeft vastgesteld dat het College het beleid op consistente wijze heeft toegepast en dat er geen medische gegevens zijn overgelegd door appellant die de stelling ondersteunen dat de gevraagde voorziening de goedkoopst adequate oplossing is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van consistente toepassing van buitenwettelijk beleid en de noodzaak voor appellanten om relevante medische gegevens te overleggen ter ondersteuning van hun aanvragen.

Uitspraak

08/200 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 december 2007, 07/1195 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf (hierna: het College)
Datum uitspraak: 17 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L.P. Baro, werkzaam bij de gemeente Weststellingwerf.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 21 juni 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 oktober 2004, heeft het College de aanvraag van appellant van 20 december 2003 om bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage verbonden aan het plaatsen van een implantaat met brug in de rechteronderkaak afgewezen.
1.2. Bij uitspraak van 22 september 2005 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De Raad heeft die uitspraak van de rechtbank bij uitspraak van 28 november 2006 (LJN AZ3273) bevestigd. Volgens de Raad heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het College zijn besluit heeft gebaseerd op een niet in alle opzichten duidelijk medisch advies van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Fryslân (hierna: GGD). Voorts heeft de Raad tot uitdrukking gebracht dat artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand aan toekenning van bijzondere bijstand in bedoelde kosten in de weg staat maar dat nader moet worden beoordeeld of het buitenwettelijk begunstigend beleid van het College ter zake van bijstandverlening voor tandheelkundige kosten op consistente wijze is toegepast. De Raad heeft het voorts aangewezen geacht dat het College appellant ter zake van het nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw hoort.
1.3. Ter uitvoering van voormelde uitspraak van de Raad heeft het College bij besluit van 16 mei 2007 opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2004 beslist. Daarbij is dat bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.1. De Raad merkt vooraf op dat appellant op de ochtend van de zitting telefonisch heeft meegedeeld dat hij die dag verhinderd was te verschijnen en dat hij een pleitnota zou inzenden. Met de inhoud van die nota kan de Raad geen rekening houden. In de kennisgeving voor de zitting is appellant erop gewezen dat hij tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kan indienen. Het betreffende stuk is eerst de dag na de sluiting van het onderzoek ter zitting door de Raad ontvangen. De gemachtigde van het College heeft daarop niet kunnen reageren.
4.2. De Raad komt ten gronde tot de volgende beoordeling.
4.3. Het College voerde ten tijde hier van belang het buitenwettelijk begunstigend beleid dat in uitzonderlijke gevallen, indien het adviserend orgaan - lees: de GGD - tot de conclusie komt dat de gevraagde voorziening als de goedkoopst adequate oplossing is aan te merken en sprake is van dringende redenen, bijzondere bijstand kan worden verleend voor tandheelkundige kosten. De aanwezigheid en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid wordt door de bestuursrechter als een gegeven aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er voldoende grondslag is voor het oordeel dat het buitenwettelijk begunstigend beleid op consistente wijze is toegepast.
De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de gedingstukken, waaronder het door de GGD op verzoek van het College op 27 januari 2006 uitgebrachte nadere advies, geen aanknopingspunten bevatten voor de stelling van appellant dat de gevraagde voorziening de goedkoopst adequate oplossing is. Appellant heeft geen - medische - gegevens overgelegd waaruit het tegendeel volgt. Voorts heeft het College appellant voorafgaand aan het nemen van het besluit van 16 mei 2007 opnieuw gehoord en heeft appellant geen gehoor gegeven aan twee oproepen voor een vervolgonderzoek door de GGD.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) C. de Blaeij.
RB