[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 september 2006, 06/1480
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 maart 2009
Namens appellante heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen, hoger beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn aangevuld door haar opvolgend gemachtigde mr. J.W. Aartsen, advocaat te Utrecht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Aartsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel.
De Raad heeft het onderzoek heropend, omdat dit niet volledig werd geacht.
Bij rapport van 7 oktober 2008 heeft de zenuwarts/neuroloog/psychiater
C.J.F. Kemperman van verslag en advies gediend omtrent een aantal ten aanzien van de gezondheidstoestand van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten gerezen vragen.
Bij brief van 22 december 2008 heeft het Uwv naar aanleiding hiervan een verzekeringsgeneeskundig rapport en een arbeidskundig rapport ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is vervolgd op 6 februari 2009. Appellante was met schriftelijke kennisgeving niet aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
1. Bij het op bezwaar genomen besluit van 7 februari 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 14 juli 2005 gehandhaafd tot intrekking met ingang van 15 september 2005 van de laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat er gelet op de aanwezige medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen, geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante per 15 september 2005. Daarbij is overwogen dat de verzekeringsarts informatie heeft ingewonnen bij de behandelend psychiater van appellante en haar huisarts en dat de bezwaarverzekeringsarts de in de bezwaarfase van de besluitvorming ingekomen medische gegevens bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken en aanleiding heeft gezien de ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsschatting opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) op de onderdelen lopen en staan aan te scherpen.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat de daaraan ten grondslag liggende (werkzaamheden in de) functies van inpakker (sbc-code 111190), productiemedewerker/soldeerder (sbc-code 111171) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111334) als algemeen geaccepteerde arbeid zijn te beschouwen en passend zijn voor appellante gelet op haar functionele mogelijkheden. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten, nu appellante met deze werkzaamheden een zodanig inkomen kan verwerven dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van minder dan 15%.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de in beroep op de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen geleverde kritiek, in het bijzonder inhoudende dat deze niet zonder raadpleging van de neuroloog/psychiater Kemperman, die in 2003 op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv appellante had onderzocht, of een andere psychiater, tot hun oordeel hadden mogen komen. Daarbij is gewezen op een schrijven van 13 november 2006 van de behandelend psychiater B.H.M.J. Sonnenschein.
3.2. Bij verweerschrift heeft het Uwv een reactie van de bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon ingezonden. Deze heeft in de brief van de psychiater Sonnenschein in samenhang met de overige beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien voor een (nadere) medische expertise of voor aanpassing van de FML.
4.1. Mede gelet op het verhandelde ter zitting van 30 mei 2008 heeft de Raad aanleiding gezien zich nader te laten voorlichten door een medisch deskundige. Nu appellante in 2003 op verzoek van het Uwv door de neuroloog/psychiater Kemperman was onderzocht, appellante zelf het gewenst heeft geacht dat deze bij de beoordeling van haar medische situatie ten tijde in geding wordt betrokken en niet gebleken is van bezwaren van het Uwv daartegen, heeft de Raad hem verzocht als deskundige van verslag en advies te dienen.
4.2. De deskundige Kemperman is, na ontvangst van inlichtingen van de psychiater Sonnenschein, in zijn rapport van 7 oktober 2008 tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellante zoals deze door de (bezwaar)verzekeringsarts was vastgesteld in de FML op enkele punten afwijkt van de door hem vastgestelde belastbaarheid en wel in die zin dat hij appellante met betrekking tot een aspect van het persoonlijk functioneren (het geheugen), anders dan de verzekeringsarts had aangenomen, niet beperkt acht, maar op een substantieel aantal andere aspecten van het persoonlijk en sociaal functioneren haar, eveneens in afwijking van het standpunt daaromtrent van de verzekeringsarts, wel beperkt acht.
4.3. De bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben heeft zich bij rapport van 16 oktober 2008 verenigd met de inhoud van het rapport van de deskundige Kemperman en heeft op basis van de door de deskundige aangegeven aspecten wijzigingen in de FML aangebracht. De Raad heeft geen aanknopingspunt gevonden voor de veronderstelling dat met deze wijzigingen onvoldoende recht is gedaan aan het door de deskundige Kemperman uitgebrachte advies of dat daarbij de functionele mogelijkheden van appellante zijn overschat.
4.4. Bij rapport van 5 november 2008 is de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat de belasting in de in overweging 2.2 genoemde functies niet zodanig is dat deze niet door appellante met inachtneming van haar functionele mogelijkheden, als neergelegd in de FML van 16 oktober 2008, kunnen worden vervuld. De Raad ziet geen reden deze conclusie niet te onderschrijven.
5. Aldus komt de Raad tot het oordeel dat bij het bestreden besluit de medische situatie van appellante is onderschat. Om deze reden komt het bestreden besluit met de aangevallen uitspraak waarbij dit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking. De Raad laat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand, nu uit het in hoger beroep uitgevoerde nadere arbeidskundig onderzoek blijkt dat de gewijzigde medische beoordeling van appellantes functionele mogelijkheden geen gevolgen heeft voor de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644-, voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009.