ECLI:NL:CRVB:2009:BH6184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6244 WAO + 07-6654 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering en geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 maart 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A. van Ham, had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de rechtbank Utrecht, dat het Uwv had genomen op 11 april 2007, waarbij de WAO-uitkering van appellante per 21 maart 2007 werd ingetrokken. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tijdens de zitting op 30 januari 2009 heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. De Raad heeft de door appellante overgelegde medische informatie beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze informatie geen nieuwe gezichtspunten bood ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de belastbaarheid van appellante niet was overschat.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de functies van wikkelaar, productiemedewerker metaal- en elektro-industrie en samensteller metaalwaren te vervullen, ondanks de door haar aangegeven beperkingen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv van 28 november 2007 in de procedure betrokken. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en verklaart het beroep tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/6244 WAO + 07/6654 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2007, 07/1090 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv gedateerd 28 november 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Ham. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 11 april 2007 (bestreden besluit) - waarbij is gehandhaafd het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering aan appellante per 21 maart 2007 - gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellante moet nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was. De verzekeringsarts heeft de informatie van de klinisch psycholoog/psychotherapeut meegewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante niet is overschat. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat partijen het in een eerdere procedure eens waren over de omvang van de maatman van 38 uur en dat het Uwv daarvan terecht is uitgegaan. De functie wikkelaar overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet en appellante voldoet aan het daarvoor vereiste opleidingsniveau. De functie samensteller metaalwaren overschrijdt evenmin de belastbaarheid van appellante. De rechtbank acht evenwel niet gemotiveerd dat appellante de functie productiemedewerker metaal- en elektro-industrie kan vervullen gelet op de belasting op het punt ‘Duwen/trekken’. Indien deze functie buiten beschouwing moet worden gelaten, komt een functie met een reductiefactor van 0,53 in beeld, wat (alsdan) leidt tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende acht is geslagen op haar psychische klachten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij informatie van de gynaecoloog, de plastisch chirurg, de orthopedisch chirurg, de huisarts, de oefentherapeut-Mensendieck en de kinderarts overgelegd. Ter zitting heeft zij een beroep gedaan op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten, aangevende dat bij haar sprake zal zijn van veelvuldig ziekteverzuim.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De door de medische specialisten en (fysio-/oefen-) therapeuten die appellante hebben behandeld verstrekte informatie bestrijkt de periode van 10 april 1997 tot en met 1 maart 2006 en heeft dus geen betrekking op de datum in geding (23 maart 2007). Bovendien blijkt daaruit niet dat sprake is van meer beperkingen dan waarvan de (bezwaar)verzekeringsarts is uitgegaan. Evenmin blijkt uit die informatie dat bij appellante sprake zal zijn van veelvuldig ziekteverzuim.
3.3. De Raad overweegt voorts dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omvang van haar maatman ten onrechte op 38 uur is gesteld.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1. Aangezien met het besluit van 28 november 2007 niet geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, zal de Raad met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht dit besluit in de procedure betrekken als was daartegen beroep ingesteld.
4.2. Wat betreft de nog aan de orde zijnde arbeidskundige kant overweegt de Raad dat appellante in staat wordt geacht de functies wikkelaar (Sbc-code 267050), productiemedewerker metaal- en elektro-industrie (111171) en samensteller metaalwaren (264140) te vervullen. De Raad is van oordeel dat appellante, gelet op de in de Functionele Mogelijkheden Lijst weergegeven beperkingen, in staat is die functies te vervullen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 23 november 2007 de signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) voldoende besproken en toegelicht. Met betrekking tot het punt ‘Duwen/trekken’ in de functie productiemedewerker metaal- en elektro-industrie overweegt de Raad dat ook de bezwaarverzekeringsarts appellante in staat acht deze niet elke dag voorkomende belasting aan te kunnen.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 november 2007 ongegrond.
Aldus gegeven door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
KR