ECLI:NL:CRVB:2009:BH6131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6767 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en weigering tot heropening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering in te trekken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 13 maart 2009. Appellante, vertegenwoordigd door A.K. Wildeboer, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had in zijn besluit van 14 augustus 2006 geweigerd de WAO-uitkering van appellante te heropenen, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen de gestelde termijn van vier weken na de intrekking van de uitkering op 8 maart 2005.

De Raad overwoog dat appellante niet aan de voorwaarden voldeed voor heropening van de uitkering, aangezien zij per 8 maart 2005 niet ten minste 15% arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde stukken geen bewijs boden voor een verslechtering van haar gezondheidssituatie in de relevante periode. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat er geen recht op heropening van de uitkering bestond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor verder onderzoek.

De beslissing van de Raad werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij G.J.H. Doornewaard als voorzitter fungeerde. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de intrekking van de WAO-uitkering bleef in stand.

Uitspraak

07/6767 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 november 2007, 07/464
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.K. Wildeboer, sociaal raadsman bij de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door Wildeboer en [naam vader], haar vader. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 7 januari 2005 waarbij de WAO-uitkering van appellante, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 8 maart 2005 is ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is.
Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden, doordat appellante daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend.
1.2. Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellante bedoeld in overweging 1.1 te heropenen. Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat per de door appellante opgegeven datum van 14 maart 2005 geen sprake is van toegenomen beperkingen.
1.3. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 14 augustus 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 20 maart 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank is – kort samengevat – tot het oordeel gekomen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid naar minstens 15% binnen 4 weken na 8 maart 2005.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WAO – voor zover hier van belang – heeft degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45% is ingetrokken, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij binnen vier weken na de dag met ingang van welke de uitkering is ingetrokken weer arbeidsongeschikt wordt.
3.3. In rechte onaantastbaar is dat appellante per 8 maart 2005 niet ten minste 15% arbeidsongeschikt is.
3.4. Hetgeen appellante heeft aangevoerd biedt naar het oordeel van de Raad geen aanknopingspunten om voor juist te houden haar standpunt dat haar gezondheidssituatie per 14 maart 2005 een andere was dan die per 8 maart 2005 in die zin dat er sprake was van minstens 15% arbeidsongeschiktheid (in de zin van de WAO). Uit geen van de door appellante in beroep en in hoger beroep overgelegde stukken over haar gezondheidssituatie volgt dat in de periode van vier weken na 8 maart 2005 haar gezondheidssituatie is verslechterd. Evenmin ziet de Raad in die stukken aanleiding voor twijfel daarover.Voor het benoemen van een deskundige voor het instellen van een onderzoek bestaat dan ook geen aanleiding.
3.5. Hetgeen appellante heeft gesteld over haar gezondheidssituatie vóór 8 maart 2005 miskent dat in rechte onaantastbaar is dat zij per 8 maart 2005 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering.
4. Het door appellante aangevochten oordeel van de rechtbank is mitsdien juist, zodat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,a
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
JL