ECLI:NL:CRVB:2009:BH6131
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- A.C.A. Wit
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en weigering tot heropening
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering in te trekken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 13 maart 2009. Appellante, vertegenwoordigd door A.K. Wildeboer, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had in zijn besluit van 14 augustus 2006 geweigerd de WAO-uitkering van appellante te heropenen, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen de gestelde termijn van vier weken na de intrekking van de uitkering op 8 maart 2005.
De Raad overwoog dat appellante niet aan de voorwaarden voldeed voor heropening van de uitkering, aangezien zij per 8 maart 2005 niet ten minste 15% arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde stukken geen bewijs boden voor een verslechtering van haar gezondheidssituatie in de relevante periode. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat er geen recht op heropening van de uitkering bestond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor verder onderzoek.
De beslissing van de Raad werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij G.J.H. Doornewaard als voorzitter fungeerde. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de intrekking van de WAO-uitkering bleef in stand.