ECLI:NL:CRVB:2009:BH6106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4102 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die sinds 24 februari 2004 arbeidsongeschikt is. Appellante, die als medewerkster secretariaat werkte, heeft op 23 november 2006 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft na onderzoek op 15 juni 2006 een WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 januari 2009 is appellante niet verschenen, maar het Uwv heeft zich verdedigd met J.C. Geldof.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waarbij zij aanvoerde dat zij op 21 februari 2006 zodanige beperkingen ondervond dat zij in aanmerking had moeten komen voor een IVA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit van 9 november 2006 terecht een verlies aan verdienvermogen van 51% heeft aangenomen. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft waarom appellante de voorgehouden functies kan vervullen en dat zij een inkomen kan verwerven dat dit verlies rechtvaardigt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante tegen het besluit van 9 november 2006 gegrond verklaard. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat het Uwv in hoger beroep een toereikende motivering heeft gegeven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2009.

Uitspraak

07/4102 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2007, 06/4931
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Zoals aangekondigd is appellante niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster secretariaat voor 32 uur per week. Op 24 februari 2004 heeft zij haar werkzaamheden gestaakt in verband met ingetreden arbeidsongeschiktheid. Op 23 november 2006 heeft zij het Uwv verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 juni 2006 appellante met ingang van 21 februari 2006 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA (WGA-uitkering) toegekend. Hierbij is uitgegaan van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 maart 2006.
1.3. Onder verwijzing naar een rapportage, gedateerd 27 oktober 2006, van een bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 9 november 2006 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 9 november 2006 ongegrond verklaard. In haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie verstrekt door de behandelend sector. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden, terwijl dat onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In dit verband overweegt de rechtbank dat eiseres geen medische stukken, bijvoorbeeld van (behandelend) artsen, heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar gezondheidstoestand en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende beperkingen anders dan wel ernstiger zijn dan waarvan verweerder is uitgegaan. Bij de vaststelling van haar beperkingen is, onder meer door een urenbeperking, rekening gehouden met de psychische klachten die eiseres ondervindt. Verweerder heeft in dit licht juiste toepassing gegeven aan artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004, zodat eiseres reeds deswege niet gevolgd kan worden in haar stelling dat er voor haar, gelet op haar medische situatie, in het geheel geen arbeidsmogelijkheden resteren. Ten aanzien van de gestelde lichamelijke klachten heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat die klachten tot medische beperkingen dienen te leiden. Eiseres heeft hiertoe geen medische stukken overgelegd. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. Nu eiseres haar beroep alleen op medische gronden heeft ingesteld, rekent de rechtbank in navolging van de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007 (LJN: BA2955) het niet langer tot haar taak de arbeidskundige aspecten bij de toetsing van het bestreden besluit te betrekken.Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft op 21 februari 2006 een verlies aan verdienvermogen te zien van 51 %.
Verweerder heeft derhalve terecht en op goede gronden bij het primaire besluit eiseres met ingang van 21 februari 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.”
3. Appellante heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij op 21 februari 2006 zodanige beperkingen in haar lichamelijke en psychische belastbaarheid ondervond en dat in toenemende mate, dat niet gesproken kan worden van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
4.1. De Raad verstaat deze beroepsgrond aldus dat appellante meent dat zij in aanmerking had moeten worden gebracht voor een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet WIA, welk hoofdstuk ziet op de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Een aanspraak van appellante per 21 februari 2006 op een IVA-uitkering is pas aan de orde, indien moet worden vastgesteld dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hiervoor is vooreerst van belang het antwoord op de vraag of het Uwv bij zijn besluit van 9 november 2006 terecht een verlies aan verdienvermogen van 51% heeft aangenomen.
4.2. Met betrekking tot de medische grondslag van dit besluit kan de Raad zich vinden in hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen. Ook de Raad acht geen grond aanwezig de FML van 16 maart 2006 voor onjuist te houden. Het door appellante in hoger beroep ingebrachte schrijven van haar huisarts van 19 april 2007 maakt dit niet anders. Voorzover het hierin gestelde al ziet op de gezondheidssituatie van appellante per 21 februari 2006, blijkt hieruit niet, dat naar objectieve maatstaven gemeten andere of verdergaande uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen hadden moeten worden aangenomen. In de uitdraai van haar patientdossier die appellante de Raad op 6 januari 2009 heeft doen toekomen, heeft de Raad evenmin een aanknopingspunt gevonden om de FML voor onjuist te houden. De Raad tekent hierbij aan dat deze uitdraai is overgelegd zonder dat daarbij enige toelichting is gegeven.
4.3. Met betrekking tot de aan appellante voorgehouden functies overweegt de Raad dat het Uwv uiteindelijk in de in hoger beroep overgelegde rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige voldoende toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellante deze functies kan vervullen. Daarmee kan zij een zodanig inkomen verwerven dat een loonverlies van ongeveer 51% resteert.
4.4. Het Uwv heeft appelante ingaande 21 februari 2006 dan ook terecht een WGA-uitkering toegekend en geen IVA-uitkering.
4.5. Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat het Uwv eerst in hoger beroep een voldoende toereikende motivering heeft gegeven over de passendheid van de geduide functies. Onder vernietiging van de aangevallen uitspraak zal de Raad het beroep van appellante tegen het besluit van 9 november 2006 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.6. Gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene acht de Raad termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
5. Voorts acht de Raad termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 november 2006 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
KR