ECLI:NL:CRVB:2009:BH6064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6051 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling door deskundige

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van de revalidatie-arts P.C.Th. van Aanholt had gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag voor de intrekking van de uitkering zorgvuldig was vastgesteld en dat er geen medische informatie was overgelegd die de aanwezigheid van een post contusio beeld ondersteunde. De rechtbank concludeerde dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant niet overschreed.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen, en verwees naar een rapport van zijn medisch adviseur, D.J. Schakel, en een MRI-scan. De Raad overwoog echter dat de argumenten van appellant geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure. De bezwaarverzekeringsarts had al rekening gehouden met de resultaten van de MRI-scan en de deskundige had deze informatie in zijn beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat er geen beletselen waren om het advies van de deskundige te volgen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden.

De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 13 maart 2009, met de voorzitter G.J.H. Doornewaard en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen.

Uitspraak

07/6051 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 oktober 2007, 06/360
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 17 januari 2006, waarbij de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 28 september 2005 is gehandhaafd, ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de door haar als deskundige ingeschakelde revalidatie-arts P.C.Th. van Aanholt, op zorgvuldige wijze, met inachtneming van alle beschikbare medische informatie, tot stand is gekomen. De rechtbank heeft dan ook de visie van de deskundige gevolgd. Naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant alsnog ongeschikt geacht voor sterk plaatsgebonden functies. Dit heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv thans in overeenstemming is met de visie van de deskundige. Er is geen medische informatie overgelegd die de aanwezigheid van een post contusio beeld ondersteunt. De in de voorgehouden functies voorkomende belasting overschrijdt appellants mogelijkheden om te functioneren niet.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer medische beperkingen heeft dan in het verleden en dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van zijn medisch adviseur, D.J. Schakel, en erop gewezen dat op de MRI-scan van 13 juni 2006 wel afwijkingen zijn te zien.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 29 augustus 2006 gereageerd op het resultaat van het MRI-onderzoek. Volgens hem zijn uit dat onderzoek geen ernstige afwijkingen naar voren gekomen en is in de Functionele Mogelijkheden Lijst al rekening gehouden met beperkingen voor zware rugbelasting. De deskundige Van Aanholt was blijkens diens rapport op de hoogte van de resultaten van de MRI-scan en heeft kennis genomen van het rapport van Schakel en deze informatie bij zijn beoordeling betrokken. De Raad ziet dan ook, evenmin als de rechtbank, beletselen om het advies van de deskundige te volgen. Ter zitting van de Raad heeft appellant voorts aangegeven dat de hem behandelend psychiater geen contusio cerebri kon vast stellen. Ook in deze informatie zijn dus geen redenen te vinden om meer beperkingen aan te nemen.
3.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
KR