[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 november 2007, 06/8737 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2009
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon van 13 december 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Appellant is, zoals tevoren is bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.M. Snijders.
1. Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 18 mei 2006 waarbij de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, ongewijzigd is voortgezet.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 17 oktober 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen genomen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 17 oktober 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Dit laatste omdat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies receptionist, baliemedewerker (sbc-code 315150) en inpakker (sbc-code 111190) voor appellant niet medisch geschikt zijn in verband met een overschrijding van de urenbeperking. Nu na het wegvallen van deze functies de schatting kan worden gebaseerd op de functie produktiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en de reservefuncties textielproductenmaker (sbc-code 111160) en produktiemedewerker confectie (sbc-code 272042), en appellant hiermee ongewijzigd voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt is, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3. Het hoger beroep is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit van 17 oktober 2006. Appellant heeft zich in hoger beroep – evenals in beroep – op het standpunt gesteld dat hij meer beperkingen, samenhangend met de ziekte van Crohn, heeft dan opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Hij verzoekt de Raad om alsnog een medisch deskundige te benoemen. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat er in de functies textielproductenmaker (sbc-code 111160) en produktiemedewerker confectie (sbc-code 272042) geen overschrijdingen zijn en deze functies medisch geschikt zijn. Voorts is door appellant gesteld dat de functie monsternaaier/controleur met functienummer 2311-0028-023 onder sbc-code 272042 onvoldoende actueel is. Ten slotte is aangevoerd dat de reductiefactor per sbc-code moet worden vastgesteld op het gemiddelde aantal uren binnen de sbc-code en niet op het hoogste aantal uren binnen de sbc-code.
4.1. Wat betreft de grieven ten aanzien van de medische beoordeling overweegt de Raad het volgende. Appellant heeft in hoger beroep, evenmin als in beroep, zijn grieven onderbouwd met nadere medische stukken. De Raad ziet op grond van de in het dossier aanwezige medische informatie, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot twijfel aan de medische grondslag. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad onvoldoende aanleiding ziet om tot benoeming van een onafhankelijk deskundige over te gaan.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het besluit van 17 oktober 2006 stelt de Raad vast dat het Uwv in hoger beroep de functie textielproductenmaker (sbc-code 111160) bij nader inzien heeft laten vallen als grondslag voor de schatting. Gezien het verweerschrift in hoger beroep en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Politon van 13 december 2007 berust de schatting uiteindelijk op de functies produktiemedewerker textiel (sbc-code 272043), produktiemedewerker confectie (sbc-code 272042) en assistent consultatiebureau (sbc-code 372091), waarmee appellant onveranderd 35 tot 45% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van appellants grief is de functie monsternaaier/controleur met functienummer 2311-0028-023 onder
sbc-code 272042 afgevallen omdat deze functie niet meer actueel is op de hier in geding zijnde datum. Onder sbc-code 272042 is toegevoegd de actuele functie monsternaaier met functienummer 2311-0002-002. De Raad is van oordeel dat het Uwv met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Politon van 13 december 2007, bezien in samenhang met de nadere toelichting van de gemachtigde van het Uwv ter zitting, op een wijze die voldoet aan de uit de jurisprudentie van de Raad voortvloeiende eisen, toereikend heeft toegelicht dat de uiteindelijk aan het besluit van 17 oktober 2006 ten grondslag liggende functies vanuit medisch oogpunt geschikt kunnen worden geacht voor appellant.
4.3. De grief van appellant ten aanzien van de vaststelling van de reductiefactor faalt. Gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2004 van 13 september 2004 (Stcrt. 2004, 186) wordt de urenomvang per sbc-code gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de betreffende sbc-code geselecteerde functies.
4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
4.5. Aangezien het Uwv in hoger beroep de arbeidskundige grondslag heeft gewijzigd en eerst in hoger beroep sluitend heeft toegelicht dat de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag liggende functies medisch gezien geschikt kunnen worden geacht voor appellant, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellant in hoger beroep gemaakte proceskosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 322,- en voorts te bepalen dat aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht wordt vergoed.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstiuut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 106,- wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2009.