ECLI:NL:CRVB:2009:BH4564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2247 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in eerste instantie een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had gekregen. Appellant, werkzaam als elektromonteur, was op 18 juli 2002 uitgevallen door rugklachten, later verergerd door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 28 juni 2004 een WAO-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld door een verzekeringsarts, maar werd betwist door de werkgever van appellant.

Na bezwaar van de werkgever en een herbeoordeling door het Uwv, werd de uitkering verlaagd. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep werd de psychiater M. Kazemier ingeschakeld, die concludeerde dat appellant leed aan schizofrenie van het paranoïde type en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen in de FML.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapportage van Kazemier overtuigend was en dat het bestreden besluit van het Uwv niet op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en handhaafde het oorspronkelijke besluit van 28 juni 2004. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.449,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 142,- vergoeden.

Uitspraak

06/2247 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2006, 05/2976 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2008, waar namens appellant is verschenen mr. De Vink, voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Desgevraagd heeft M. Kazemier, psychiater te Rotterdam, als deskundige met een rapportage van 14 juli 2008 van verslag en advies gediend.
Partijen hebben op deze rapportage gereageerd.
Het geding is opnieuw ter zitting behandeld op 16 januari 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. De Vink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, werkzaam als elektromonteur voor 38 uur per week, is op 18 juli 2002 uitgevallen wegens rugklachten. Later zijn daar hoofdpijn- en psychische klachten bijgekomen waarbij de psychische klachten steeds meer op de voorgrond zijn komen te staan.
1.2. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv appellant bij besluit van 28 juni 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend met ingang van 14 juli 2003, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Dit besluit was onder meer gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts A.J.J.J. Groen-Broere die een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld met voor appellant geldende beperkingen, zowel fysiek als psychisch van aard. De arbeidsdeskundige M.P. Fekkes heeft vervolgens vastgesteld dat geen functies te duiden zijn vanwege de bij appellant aanwezige disregulatie in de agressiviteit, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid 80 tot 100% is.
2.1. De werkgever van appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 juni 2004.
2.2. Bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe heeft naar aanleiding van de hoorzitting en op basis van dossiergegevens de FML op de items 1.9, 2.7, 2.9 en 2.12 aangepast. Met deze nieuwe FML heeft bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl een drietal functies geselecteerd. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 15 tot 25% per 14 juli 2003.
2.3. Bij besluit van 30 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard. Omdat de functies appellant niet eerder dan bij brief van 28 juni 2005 zijn voorgehouden, heeft het Uwv de verlaging van de uitkering naar de klasse 15 tot 25% geëffectueerd per 29 augustus 2005.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Namens appellant is in hoger beroep onder verwijzing naar de gegevens van de behandelend sector, waaronder die van psychiater R.W. Jessurun, aangevoerd, dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant acht zich - kort samengevat - door zijn slechte psychische gezondheidssituatie niet in staat om arbeid te verrichten.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad heeft, naar blijkt uit rubriek I, aanleiding gevonden om appellant te doen onderzoeken door de psychiater Kazemier.
5.3. De deskundige Kazemier komt in zijn rapport tot de conclusie dat bij appellant sprake was van schizofrenie van het paranoïde type. De deskundige geeft aan dat de psychische gezondheidstoestand van appellant tijdens zijn onderzoek duidelijk slechter is dan ten tijde van datum in het geding aangezien de agressiviteit (thans) meer uitgesproken is en daardoor te plaatsen is in het kader van paranoïde. In dat perspectief heeft de bezwaarverzekeringsarts toentertijd in zijn rapportage met de realiteit van de klachten geen rekening kunnen houden. Uitgaande van de huidige situatie kan worden aangenomen dat er ten tijde van de datum in geding sprake was van aanzienlijke cognitieve beperkingen in de zin van verminderde concentratie, zelfinzicht, voorspelbaarheid van gedrag en de mogelijkheid van explosieve agressie. Bij het vaststellen van de belastbaarheid dient naar het oordeel van de deskundige rekening gehouden te worden met de onvoorspelbaarheid van de woedeaanvallen die, zoals nu blijkt, geprovoceerd kunnen worden door paranoïde hallucinaties. De FML gaat hieraan voorbij.
5.4. In zijn vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat Kazemier zijn conclusie heeft gebaseerd op eigen onderzoek, op de in het dossier aanwezige op appellant betrekking hebbende stukken en op informatie van de behandelende sector. De Raad is van oordeel is dat Kazemier overtuigend heeft gerapporteerd over de psychische gezondheidstoestand van appellant ten tijde van de datum hier in geding en heeft aangegeven dat in de FML onvoldoende rekening gehouden wordt met de aanzienlijke cognitieve beperkingen van appellant ten tijde van datum in geding. De rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe van 8 september 2008 biedt, naar het oordeel van de Raad, gelet op de gemotiveerde en overtuigende reactie van Kazemier op dit rapport, onvoldoende aanknopingspunten om de bevindingen en conclusies van Kazemier terzijde te stellen. Dit leidt tot de vaststelling dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de door Kazemier genoemde psychische beperkingen. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke medische grondslag.
6. Dit alles leidt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Gelet op de door de deskundige geformuleerde beperkingen, was appellant op 14 juli 2003 niet in staat de geduide of daarmee vergelijkbare functies uit te oefenen. Daarom ziet de Raad voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het besluit van 28 juni 2004, waarbij met ingang van 14 juli 2003 een WAO-uitkering aan appellant is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, wordt gehandhaafd.
7. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.449,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden;
Handhaaft het besluit van 28 juni 2004;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.449,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. Bouchikhi als griffier, in het openbaar op 27 februari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) Y. Bouchikhi.
JL