ECLI:NL:CRVB:2009:BH4479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering van magazijnmedewerker met psychische klachten
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van een magazijnmedewerker die sinds 9 februari 2000 uitgevallen was door psychische klachten. Aan de appellant was aanvankelijk een uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 9 maart 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 juni 2006.
De rechtbank Utrecht heeft in haar uitspraak van 12 februari 2007 de medische grondslag van het besluit van het Uwv bevestigd, maar had twijfels over de arbeidskundige grondslag. De rechtbank oordeelde dat de geschiktheid van de functie van huishoudelijk medewerker onvoldoende was gemotiveerd, maar dat de reservefunctie van sorteerder, controleur wel in overeenstemming was met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen in stand.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak opnieuw beoordeeld. De appellant stelde dat zijn psychische klachten, waaronder een depressieve stoornis en een angststoornis, niet goed waren ingeschat. Hij betoogde dat deze klachten zijn functioneren in de geduide functies negatief beïnvloedden. De Raad oordeelde echter dat de geschiktheid van de drie functies, namelijk medewerker tuinbouw, productie-medewerker papier, en sorteerder, voldoende was toegelicht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.