ECLI:NL:CRVB:2009:BH3839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1780 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling en zorgvuldigheid van medisch onderzoek in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv om appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden toe te kennen, terecht was. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er een tweede verzekeringsarts had moeten worden geraadpleegd, omdat de eerste verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van geen duurzaam benutbare mogelijkheden door een ernstige psychische stoornis. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat er wel degelijk een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld door zowel de eerste als de tweede verzekeringsarts te laten onderzoeken en dat de conclusies van beide artsen in overeenstemming waren. De Raad bevestigt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn en dat er geen signaleringen zijn die wijzen op overschrijding van haar belastbaarheid. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling tot schadevergoeding. De uitspraak is gedaan op 20 februari 2009.

Uitspraak

07/1780 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2007, 06/2198 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft desgevraagd een nadere toelichting gegeven en een rapport van 15 augustus 2008 van bezwaararbeidsdeskundige L. Lind ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009. Appellante is niet verschenen, zoals tevoren aangekondigd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het besluit op bezwaar van 19 juni 2006, hierna: bestreden besluit, berust op het standpunt dat appellante op 19 maart 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellante met inachtneming van die beperkingen zowel geschikt was voor haar eigen werk als full time bloemenschikker/plukker, als voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv (eveneens) in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat een verplicht overleg tussen de verzekeringsarts en de stafverzekeringsarts als bedoeld in de door appellante aangehaalde regeling (Circulaire 04C030, van 31 augustus 2004) betreffende een intensieve herbeoordeling op grond van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit, niet aan de orde was.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat zij het onderzoek door de (bezwaar)- verzekeringsartsen van het Uwv niet onzorgvuldig acht en dat appellante niet heeft onderbouwd dat bij haar sprake is van een ernstige psychische stoornis en dat op grond daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
2.3. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn en dat voldoende is toegelicht dat geen van de signaleringen in de functiebelasting als overschrijding van de belastbaarheid van appellante is aan te merken.
3.1. Namens appellante is in hoger beroep volgehouden dat, nu de (eerste) verzekeringsarts in zijn rapport van 16 juni 2005 tot de conclusie kwam dat sprake was van geen duurzaam benutbare mogelijkheden wegens persoonlijk en sociaal disfunctioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis, volgens de onder 2.1 genoemde regeling een tweede verzekeringsarts appellante had moeten onderzoeken en vervolgens rapporteren. In geval van verschil van uitkomst, zoals in dit geval moet de stafverzekeringsarts geraadpleegd worden. Nu dat niet gebeurd is, komt de uitspraak voor vernietiging in aanmerking, aldus appellante.
3.2. Het Uwv heeft aangegeven dat twee verzekeringsartsen appellante hebben onderzocht en dat na overleg de eerste verzekeringsarts heeft ingestemd met de beoordeling door de tweede verzekeringsarts, waarna een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld. Omdat alsdan niet (langer) sprake is van een verschillend verzekeringsgeneeskundig resultaat, kon voorlegging aan de stafverzekeringsarts achterwege blijven.
4.1. De Raad overweegt dat het geschil zich toespitst op de door de verzekeringsartsen gevolgde procedure in het licht van de onder 2.1 genoemde regeling. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
4.2. Uitgangspunt van de regeling is een intensivering van de herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit bij ‘zachte’ – dat wil zeggen moeilijk objectiveerbare – en psychische diagnoses. Dergelijke gevallen komen in aanmerking voor een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling indien de verzekeringsarts concludeert dat sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden of als sprake is van een arbeidsduurbeperking, tenzij de stafverzekeringsarts aangeeft dat dit niet nodig is.
4.3. De Raad constateert dat appellante eerst is beoordeeld door verzekeringsarts M. Rietveld die op 16 juni 2005 concludeerde dat de standaard ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ van toepassing is omdat sprake was van persoonlijk en sociaal disfunctioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis. Vervolgens heeft verzekeringsarts dr. C.M.B. Duwel op 6 september 2005 een tweede verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Hij trof bij oriënterend psychisch onderzoek geringe beperkingen aan en heeft zowel bij huisarts H.J. Meijman als bij de appellante behandelend psychiater A. Lisei informatie ingewonnen.
4.4. Verzekeringsarts Duwel heeft na ontvangst van de gevraagde informatie overleg gehad met verzekeringsarts Rietveld. In het rapport van 20 december 2005 vermeldt Duwel dat beiden tot het oordeel gekomen zijn dat sprake was van een chronische aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en dat er wel duurzaam benutbare mogelijkheden waren. Duwel heeft vervolgens een FML opgesteld, gedateerd 21 december 2005, met enkele beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren).
4.5. Nu sprake is geweest van een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling moet de Raad vaststellen dat het Uwv gehandeld heeft conform de bedoelde regeling.
4.6. In bezwaar is appellante na afloop van de hoorzitting nog lichamelijk onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar en ook stafverzekeringsarts P. Kok heeft zich geschaard achter het oordeel dat geen sprake is van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’. Om die reden kan het medisch onderzoek in dit geval niet onzorgvuldig genoemd worden.
4.7. Gelet op de informatie afkomstig van huisarts Meijman en psychiater Lisei, waarin geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het tegendeel, kan de Raad het oordeel dat geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden, onderschrijven.
4.8. De Raad concludeert dan ook dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ