[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juni 2007, 06/4584 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 februari 2009
Namens appellante heeft mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door B. de Weijer.
1. Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 3 mei 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 juli 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten, gelast dat het Uwv het griffierecht vergoedt en het verzoek om schadevergoeding van appellante afgewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar grief dat geen rekening is gehouden met haar gehoorverlies en evenwichtsstoornissen. Verder stelt appellante dat het Uwv in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 januari 2006 beperkingen had moeten opnemen vanwege haar rugklachten. Ook vindt appellante dat onvoldoende is gemotiveerd door het Uwv waarom gelet op haar psychische klachten en anders dan in het verleden geen urenbeperking meer is aangenomen. Appellante heeft de Raad verzocht een medisch deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Verder heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd door het Uwv waarom de geselecteerde functies die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, geschikt zijn voor haar.
4. De Raad overweegt als volgt.
5.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er geen aanknopingspunt is om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op onzorgvuldige wijze is verricht. Ook is door de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft kunnen afzien van het opvragen van gegevens bij de behandelend sector. De Raad stelt zich achter die overwegingen van de rechtbank en ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel.
5.2. Wat betreft het gestelde gehoorverlies en de evenwichtsstoornissen heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 27 oktober 2006, aangevuld op 8 december 2006 uiteengezet dat er geen aanleiding is om op basis daarvan meer beperkingen aan te nemen. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat er vanaf 1996 geen melding meer is gemaakt van gehoorproblemen en dat appellante ook bij het onderzoek van de verzekeringsarts op 29 december 2005 dergelijke klachten niet heeft aangegeven. Over de evenwichtsstoornissen is door de bezwaarverzekeringsarts in genoemde rapportage uiteengezet dat niet is gebleken van aanwijzingen als valpartijen, misselijkheid of ongevallen om in dit verband beperkingen aan te nemen en dat evenwichtsstoornissen bij neurologisch onderzoek nooit zijn vastgesteld. De Raad kan zich vinden in het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, nu dit inzichtelijk is gemotiveerd en steun vindt in de stukken. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zijn.
5.3. Door de bezwaarverzekeringsarts is in de hiervoor genoemde rapportage toegelicht dat sprake is van slijtage aan de rug – en niet van een hernia of wervelproblemen – en dat de rugklachten van appellante niet ernstig zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat in de FML rekening is gehouden met rugbeperkingen, in die zin dat appellante niet frequent zware lasten mag hanteren. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts hiermee voldoende heeft onderbouwd waarom geen verdergaande (rug)beperkingen zijn aangenomen voor appellante. Ook hier geldt dat appellante geen medische gegevens of argumenten naar voren heeft gebracht die een aanknopingspunt geven voor het oordeel dat de beperkingen van appellante in dit verband zijn onderschat.
5.4. De enkele omstandigheid dat in het verleden door het Uwv een urenbeperking is aangenomen, brengt niet mee dat het Uwv die beperking ook nu weer zou moeten opnemen in de FML. Blijkens de rapportage van de verzekeringarts van 29 december 2005 wordt – afgezien van een beperking voor ’s nachts werken en werken op méér dan
8 uur per dag en 40 uur per week – geen urenbeperking meer aangenomen. Daarbij is van belang geacht dat er geen sprake is van ernstige psychiatrische problematiek, dat er al jarenlang geen behandeling meer is door een psychiater, dat appellante een vrij normaal dagverhaal heeft en dat er geen medische noodzaak is voor rustpauzes. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze mening bevestigd en daaraan toegevoegd dat problematische (gezins)omstandigheden geen medische reden opleveren om een urenbeperking aan te nemen. Naar het oordeel van de Raad is aldus deugdelijk gemotiveerd dat appellante niet nog meer beperkt behoeft te geacht in het aantal uren dat zij kan werken.
5.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Om de reden is er ook geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen.
6.1. In de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 17 juli 2006 en 10 januari 2007 is naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
6.2. Dat de functie medewerker inpak helen (sbc-code 271070) ongeschikt is, zoals appellante stelt, vanwege de in die functie vereiste flexibiliteit en een machinegebonden tempo, volgt de Raad niet. De bezwaararbeidsdeskundige heeft er in de rapportage van 10 januari 2007 terecht op gewezen dat de functie uiterst eenvoudig en routinematig werk betreft en dat appellante niet beperkt is geacht voor een hoog handelingstempo of machinegebonden tempo. De stelling van appellante dat de functie draadvlechter transportbanden (sbc-code 264122) ongeschikt is, omdat daarin tot 20 kilogram moet worden getild, gaat niet op. Blijkens de FML is appellante niet beperkt ten aanzien van tillen, behoudens waar het gaat om frequent (tien keer per uur) zware lasten hanteren tot 15 kilogram. De bezwaararbeidsdeskundige kan worden gevolgd in de toelichting dat de functie geschikt is, omdat het tillen in de functie beperkt blijft tot een incidentele piekbelasting van vijf à zeven keer per werkdag tillen tussen 10 à 20 kilogram. Dat houdt geen frequent zware lasten hanteren tot 15 kilogram in.
7. De Raad kan in het midden laten de juistheid van de stelling van appellante dat in haar maatmaninkomen een feestdagentoeslag (ter hoogte van 3,07% van het loon) en een toeslag kort verzuim (ter hoogte van 0,2% van het loon) had moeten worden meegenomen. Indien die toeslagen zouden worden meegenomen, levert dat een maatmaninkomen op van € 14,38. Afgezet tegen de resterende verdiencapaciteit van € 12,66 is ook in dat geval de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% en intrekking van de WAO-uitkering terecht.
8. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt dus voor bevestiging in aanmerking.
9. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2009.