[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 juli 2007, 06/1238 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 februari 2009
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2009. Appellant is niet verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.M. Snippe.
1. De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het door appellant ingediende beroep tegen het besluit van het Uwv van 2 juni 2006, waarbij de WAO-uitkering van appellant per 11 juli 2006 is ingetrokken, gegrond is. De rechtbank heeft het besluit van 2 juni 2006 vernietigd, een en ander met nadere beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juni 2006 in stand te laten. Daartoe heeft zij kort samengevat overwogen dat de juistheid van het besluit eerst is komen vast te staan na een nadere in beroep gegeven toelichting omtrent de geschiktheid van de geduide functies.
2. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen door hem in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. Ook heeft appellant er op gewezen dat hem sedert maart 2007 ziekengeld op grond van de Ziektewet wordt uitgekeerd. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de aan de het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet voldoen aan de voorwaarde dat de werkomgeving steriel is.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
3.2. De enkele stelling van appellant dat hem sedert maart 2007 ziekengeld wordt uitgekeerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel over het bestreden besluit dat immers ziet op de datum 11 juli 2006.
3.3. Ten slotte is de Raad van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 18 september 2007 genoegzaam heeft gemotiveerd waarom het te ver voert en - gelet op het feit dat appellant ondanks zijn pulmonale problematiek nog steeds rookt - ook weinig rationeel is de voorwaarde van een prikkelvrije (steriele) werkomgeving te stellen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts volstaat een prikkelarme werkomgeving.
4. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2009.