ECLI:NL:CRVB:2009:BH2851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-861 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 december 2007. De Raad had eerder, op 25 juni 2008, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Sanders, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 25 november 2008 is appellante verschenen, terwijl het Uwv niet aanwezig was. De Raad heeft het onderzoek heropend en schriftelijke vragen voorgelegd aan de bank van appellante, die op 30 december 2008 zijn beantwoord.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 8 april 2008 een telefonische spoedbetaling van het griffierecht heeft aangevraagd, die op dezelfde dag is uitgevoerd. Appellante stelde dat het griffierecht al op 7 april 2008 was betaald, maar de Raad oordeelde dat deze datum de valutadatum betrof en dat de betaling daadwerkelijk op 8 april 2008 was bijgeschreven. De Raad concludeerde dat de termijn voor betaling van het griffierecht was overschreden en dat er geen verschoonbare grond was voor deze termijnoverschrijding. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter, met A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. B.C. Rog fungeerde als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2009.

Uitspraak

08/861 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 december 2007, 06/2422 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 5 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 25 juni 2008 heeft de Raad het namens appellante door mr. M.P.H. Sanders, advocaat te Doetinchem, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 25 juni 2008 is door mr. Sanders namens appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2008. Appellante is verschenen. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en, met toepassing van artikel 8:45, eerste lid, van de Awb, aan het kantoor Doetinchem van [naam bank] (hierna: bank) enkele schriftelijke vragen voorgelegd, die de bank bij brief van 30 december 2008 heeft beantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 25 juni 2008 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Gelet op de inhoud van de brief van de bank van 30 december 2008 staat voor de Raad vast dat appellante op 8 april 2008 bij de bank is geweest, dat zij heeft verzocht om een telefonische spoedbetaling van € 106,- (het bedrag van het verschuldigde griffierecht) op de rekening van de Raad en dat die opdracht is uitgevoerd op 8 april 2008 om 15.00 uur. Op het door appellante overgelegde bankafschrift is als boekdatum vermeld 8 april 2008. Uit de administratie van de Raad blijkt dat het bedrag van € 106,- op 8 april 2008 is bijgeschreven op de rekening van de Raad. Het voorgaande betekent dat het griffierecht is betaald op 8 april 2008.
Appellante heeft, met verwijzing naar het door haar overgelegde zogeheten telegiroformulier, aangevoerd dat het griffierecht al op 7 april 2008 is betaald. Deze op het telegiroformulier vermelde datum is echter de zogeheten valutadatum, dat is de datum waarop de bankrekening van appellante voor het op 8 april 2008 telefonisch betaalde bedrag van € 106,- is gedebiteerd. Op het telegiroformulier is overigens ook 8 april 2008, 15.00 uur, vermeld als datum en tijdstip waarop de door appellante aan de bank gegeven opdracht is uitgevoerd.
Omdat de termijn binnen welke het griffierecht diende te zijn betaald eindigde op
7 april 2008, moet de Raad vaststellen dat die termijn is overschreden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.C. Rog als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2009.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) B.C. Rog.
JL