ECLI:NL:CRVB:2009:BH2263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4565 WWB + 08-4567 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlaging en uitvoering maatregelbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend ongegrond werd verklaard. Appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waren het niet eens met een maatregelbesluit van het College, dat hun bijstand met 100% had verlaagd voor de duur van een maand, met ingang van 1 maart 2006. Het College had echter de bijstand over maart 2006 ongewijzigd uitbetaald en de bijstand over mei 2006 niet uitbetaald, wat leidde tot bezwaar van appellanten.

De rechtbank oordeelde dat het College het bezwaar van appellanten ongegrond had verklaard, omdat het College had besloten de uitvoering van het maatregelbesluit te verschuiven naar mei 2006. Appellanten stelden in hoger beroep dat er geen besluit was genomen om de uitvoering op te schuiven en dat er sprake was van verval van recht, omdat de verlaging niet in maart 2006 was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het niet-betalen van de bijstand over mei 2006 gelijkgesteld moest worden met een besluit, aangezien het ging om het nalaten van een handeling die de uitvoering van het besluit inzake de verlening van bijstand betreft. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het opschuiven van de uitvoering van het maatregelbesluit aanvaardbaar was, gezien de omstandigheden en het feit dat appellanten niet benadeeld waren door de latere uitvoering. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/4565 WWB
08/4567 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden wonende te Purmerend,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 maart 2007, 06/6672 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W. Searle, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2008. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.A.M. Mes, kantoorgenoot van mr. Searle. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C.H. de Groot, werkzaam bij de gemeente Purmerend.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellanten is met ingang van 4 augustus 2003 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 23 februari 2006 (hierna: het maatregelbesluit) heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 1 maart 2006 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Het College heeft de bijstand over maart 2006 evenwel ongewijzigd uitbetaald. Vervolgens heeft het College de bijstand van appellanten over de maand mei 2006 niet uitbetaald. Hiertegen hebben appellanten bij brief van 29 mei 2006 bezwaar gemaakt.
1.3. Het College heeft het bezwaar van appellanten bij besluit van 27 juli 2006 ongegrond verklaard op de grond dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen is besloten de uitvoering van het maatregelbesluit te verschuiven naar mei 2006.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben, evenals in beroep gesteld dat het College geen besluit heeft genomen om de uitvoering van het maatregelbesluit op te schuiven naar mei 2006. Nu het College de verlaging niet in maart 2006 heeft uitgevoerd is er volgens appellanten sprake van verval van recht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is van oordeel dat het niet-betalen van de bijstand aan appellanten over de maand mei 2006 ingevolge artikel 79 van de WWB voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht met een besluit gelijkgesteld dient te worden aangezien er sprake is van het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening van bijstand.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat afwijking van artikel 4, eerste lid, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Purmerend niet leidt tot verval van het recht van het College om een opgelegde verlaging ten uitvoer te leggen. Ook overigens kan voor dit standpunt van appellanten in deze verordening geen grondslag worden gevonden.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het opschuiven met twee maanden van de uitvoering van het maatregelbesluit onder de gegeven omstandigheden aanvaardbaar is. De Raad acht hierbij van belang dat het om een betrekkelijk korte termijn gaat, dat het College deze termijn heeft benut om, gelet op het ingediende bezwaar tegen het maatregelbesluit en het verzoek om voorlopige voorziening, nader onderzoek te doen of het maatregelbesluit wel (ongewijzigd) in stand kan blijven, dat appellanten door de latere uitvoering niet zijn benadeeld en dat bij appellanten niet de verwachting is gewekt dat zou worden afgezien van de uitvoering van het maatregelbesluit.
4.4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) A. Badermann.
OA