[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2006, 05/2109 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 januari 2009
Namens appellant heeft mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadien een nadere beslissing op bezwaar van 31 maart 2008 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2008.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.A.H. Smithuysen.
1. Appellant was werkzaam als zelfstandig installateur toen hij zich op 22 oktober 2001 arbeidsongeschikt meldde als gevolg van nekklachten na een auto-ongeval. Appellant is op 16 mei 2003 onderzocht door de arts dr. C.M.B. Duwel in het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Deze arts noteerde in zijn rapport van dezelfde datum als beperking voor de nek “geen bovennormale activiteiten”. Voorts gaf deze arts aan dat tijdens de wachttijd de knieklachten waren toegenomen. Hij legde de vermelde nekbeperking vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 mei 2003. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding een verlies aan verdienvermogen vastgesteld van 11,7%. Dienovereenkomstig weigerde het Uwv bij besluit van 31 juli 2003 aan appellant met ingang van 20 oktober 2002 een WAZ-uitkering.
2. In de bezwaarprocedure kreeg de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar informatie van de appellant voor zijn nekklachten behandelend fysio-therapeut van 15 maart 2002 en van de behandelend revalidatiearts van 2 mei 2002. De revalidatiearts stelde op 8 april 2002, behoudens enige beperkingen van de beweging van de nek, bij het overige lichamelijk onderzoek geen bijzonderheden vast. Blijkens het verslag van de hoorzitting van 8 oktober 2003 gaf appellant aan dat op de datum in geding zijn rechterknie op slot zat en constant dik was en dat hij op 14 mei 2003 nogmaals – na een eerdere operatie in 1997 – aan die knie is geopereerd. Ebbelaar vermeldde in zijn rapport van 24 november 2003 dat bij lichamelijk onderzoek aan de rechterknie aansluitend aan de hoorzitting geen sprake was van een bewegingsbeperking, instabiliteit of crepitaties en zag daarom geen aanleiding de FML te herzien. Bij besluit van 9 januari 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 juli 2003 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank verklaarde bij uitspraak van 24 januari 2005, 04/2538, het beroep van appellant tegen het besluit van
9 januari 2004 gegrond, vernietigde dat besluit en droeg het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.2. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de revalidatiearts van 26 oktober 2003 het standpunt van appellant dat zijn nekklachten waren onderschat, niet steunde. Voorts oordeelde de rechtbank dat in verband met de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg over de operatie op 14 mei 2003 en toegenomen knieklachten bij controle op
\24 september 2003 een nadere motivering aangewezen was voor het niet opnemen in de FML van beperkingen voor de rechterknie. Verder overwoog de rechtbank dat het maatmaninkomen van appellant onjuist was vastgesteld.
4. Ter uitvoering van deze uitspraak hebben Ebbelaar op 8 maart 2005 en de bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers op 16 maart 2005 nader gerapporteerd. Ebbelaar besprak de verkregen informatie van de behandelend orthopedisch chirurg van 25 november 2003, waarbij waren gevoegd diens brief, naar aanleiding van een consult op 26 maart 2003, van
1 april 2003 waarin werd gesproken van toegenomen knieklachten (slotverschijnselen, geen instabiliteitsklachten en geen hydrops) en van 15 mei 2003 met verslag van de knie-operatie de dag daarvoor. Mede gelet op de in overweging 2 vermelde informatie van de revalidatiearts concludeerde Ebbelaar dat van toegenomen knieklachten eerst na de datum in geding sprake was en zag hij geen reden om reeds op de datum in geding beperkingen voor de knie aan te nemen. Veugelaers corrigeerde de vaststelling van het maatmaninkomen en berekende het verlies aan verdienvermogen op 31,6%. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 22 maart 2005 (hierna: besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 juli 2003 gegrond, handhaafde het Uwv laatstgenoemd besluit niet en stelde het Uwv vast dat appellant met ingang van
20 oktober 2002 recht had op een WAZ-uitkering volgens de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
5.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond.
5.2. Wat betreft de nekklachten wees de rechtbank op haar eerdere uitspraak van 24 juni (lees: januari) 2005. Voorts oordeelde de rechtbank dat Ebbelaar op 8 maart 2005 alsnog het achterwege laten van kniebeperkingen toereikend heeft gemotiveerd. Daarbij wees de rechtbank op de informatie van de meergenoemde orthopedisch chirurg en het onderzoek van de knie door Ebbelaar na de hoorzitting.
6.1 In hoger beroep voerde de gemachtigde van appellant aan dat de knieklachten, die reeds speelden op de datum in geding, hadden moeten leiden tot aanvullende beperkingen in de FML, met name op de aspecten lopen, staan, tillen, alsmede knielen en hurken, en dat in de geduide functies juist op die aspecten sprake was van bovennormale belastingen.
6.2.1. Bij de in rubriek I van deze uitspraak vermelde nadere beslissing op bezwaar (hierna: besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, vastgesteld dat besluit 1 wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid niet wordt gehandhaafd en dat aan appellant met ingang van 22 oktober 2002 een WAZ-uitkering wordt toegekend volgens de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Volgens besluit 2 lag hieraan ten grondslag het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 28 maart 2008. Volgens dit rapport diende de functie schilder, spuiter (SBC-code 262170) te vervallen, werd de schatting gebaseerd op de drie overgebleven functies kassamedewerker (SBC-code 317030), productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en kwam het verlies aan verdienvermogen uit op 35,10%.
7.1. De Raad stelt vast dat besluit 2 niet geheel tegemoet komt aan het beroep van appellant tegen besluit 1. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep tegen besluit 1 dan ook geacht mede gericht te zijn tegen besluit 2.
7.1.2. Wat betreft het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van besluit 1, welke grondslag het Uwv in feite bij besluit 2 heeft gehandhaafd, stelt de Raad in de eerste plaats vast dat ter zitting van de zijde van appellant desgevraagd is verklaard dat het hoger beroep in dit opzicht uitsluitend ziet op de weging van de betekenis van de knieklachten voor de FML. Wat die weging betreft heeft de Raad geen aanleiding gezien daarover anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor het - reeds ter hoorzitting voorgedragen - standpunt van appellant, dat de door de orthopedisch chirurg op 26 maart 2003 vastgestelde toename van pijnklachten en ook slotverschijnselen aan de rechterknie reeds op de datum in geding aan de orde waren en beperkingen gaven. Uit de brief van deze specialist van 1 april 2003 komt immers naar voren dat hij op 28 december 2001 voor het laatst aan de huisarts had bericht over appellant. Voorts vindt de verklaring van appellant ter zitting van de Raad, welke erop neerkwam dat een door de orthopedisch chirurg reeds in december 2002 geplande operatie vanwege de whiplashklachten is uitgesteld, geen bevestiging in de brieven van deze specialist, nu daarin over een eerder geplande operatie niet wordt geschreven. Ten slotte heeft appellant geen medische informatie van bijvoorbeeld zijn huisarts in geding gebracht die zijn visie kan ondersteunen.
7.1.3 Nu het Uwv bij besluit 2 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in voor hem ten opzichte van besluit 1 gunstige zin heeft gewijzigd en besluit 1 in zoverre niet langer wordt gehandhaafd, dienen besluit 1 en de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
7.1.4. Wat betreft besluit 2 stelt de Raad in de eerste plaats vast dat de gemachtigde van het Uwv ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat de daar in vermelde ingangsdatum 22 oktober 2002 op een verschrijving berust en dat als ingangsdatum 20 oktober 2002 moet worden aangehouden, hetgeen de Raad juist voorkomt. De Raad stelt voorts vast dat hij, gezien het overwogene in 7.1.2, geen aanleiding heeft gezien de toelichting in het in overweging 6.2.1 vermelde rapport van Lind op de medische geschiktheid van appellant voor de drie aan besluit 2 ten grondslag gelegde functies voor onjuist te houden.
7.1.5. Gelet op het overwogene in 7.1.2 en 7.1.4 dient het mede tegen besluit 2 gericht geachte beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
8. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt besluit 1;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.