ECLI:NL:CRVB:2009:BH1323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2465 WAO + 08-2106 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en schadevergoeding wegens bestuurlijke traagheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WAO-uitkering toe te kennen met ingang van 5 februari 2003. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het Uwv had vervolgens een nieuw besluit genomen, waarin het alsnog een WAO-uitkering toekende, maar appellant verzocht om schadevergoeding wegens bestuurlijke traagheid en wettelijke rente.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn eerdere besluiten niet correct had gehandeld en dat de verzoeken van appellant om schadevergoeding en wettelijke rente gegrond waren. De Raad heeft overwogen dat er een overeenkomst was bereikt tussen partijen over de vergoeding voor de overschrijding van de bestuurlijke behandeltermijn. De Raad heeft ook vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schadevergoeding wegens wettelijke rente had afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard en bepaald dat appellant recht heeft op een WAO-uitkering van 80-100% met terugwerkende kracht. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in zowel bezwaar als hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 1.932,=. De Raad heeft het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

05/2465 WAO en 08/2106 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2005, 03/2158 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2007. Appellant is aldaar verschenen bij gemachtigde, mr. Hest. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.F. Bergman.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Gedateerd 6 maart 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit 2) en appellant alsnog per 5 februari 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Vervolgens is het onderzoek voortgezet ter zitting van 23 mei 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Hest. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. Tijdens deze zitting heeft de Raad het onderzoek geschorst.
Het onderzoek is afgerond ter zitting van 17 november 2008. Appellant is wederom verschenen bij gemachtigde, mr. Hest. Het Uwv was opnieuw vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 24 juni 2003 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de weigering hem met ingang van 5 februari 2003 een WAO-uitkering toe te kennen ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, het één en ander beslist over griffierecht alsook proceskosten en het verzoek om (schade-)vergoeding van wettelijke rente afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat dit besluit zowel op medische als op arbeidskundige punten een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing ontbeert.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ook op andere punten dan de rechtbank heeft aangegeven meer medische beperkingen heeft dan door het Uwv aangenomen en dat de geduide functies niet passend zijn.
4.1. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 ingetrokken en aan appellant alsnog per 5 februari 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
4.2. De Raad stelt allereerst vast dat appellant in verband met door hem gevorderde schadevergoeding belang heeft bij beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.3. Het Uwv heeft door middel van bestreden besluit 2 aangegeven dat bestreden besluit 1 niet juist is. Bestreden besluit 1 is dus onrechtmatig. Dit betekent dat het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495.
4.4. Uit de brief van het Uwv van 27 mei 2008 en de reactie daarop van appellant van 3 juni 2008 concludeert de Raad dat partijen met elkaar overeenstemming hebben bereikt over de mate waarin de bestuurlijke behandeltermijn is overschreden en de daarvoor door het Uwv verschuldigde vergoeding, namelijk 3 maanden à € 60,=. De stelling van appellant ter zitting van 17 november 2008 dat de Raad er niet vanuit mag gaan dat overeenstemming is bereikt gelet op het verloop van de procedure daarna, treft geen doel. In de brief van appellant van 3 juni 2008 is op geen enkele wijze een voorbehoud gemaakt ten aanzien van het verdere verloop van de procedure of anderszins. Appellant heeft in die brief meegedeeld “te kunnen instemmen met de totale door het Uwv berekende periode waarover een vergoeding dient te worden toegekend ingevolge bestuurlijke traagheid”. In die brief is voorts aangegeven dat appellant hoopt dat het Uwv op korte termijn nader kan berichten terzake van de volledige afdoening van de hoger beroepszaken. Appellant was zich er derhalve van bewust dat in de procedure nog enige stappen gezet zouden moeten worden en heeft niettemin ingestemd met de termijn en de hoogte van de vergoeding, zowel per maand als in totaal.
4.5. Wat betreft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter overweegt de Raad – onder verwijzing naar zijn uitspraak van 11 juli 2008 (LJN BD7033) – dat, gelet op de lengte van de procedures bij de rechtbank en de Raad, het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn door beide bestuursrechters is geschonden. Het onderzoek zal hierom heropend worden.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht bestreden besluit 1 heeft vernietigd. De rechtbank heeft evenwel ten onrechte het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente afgewezen. In zoverre kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
5.1. Aangezien het Uwv bij bestreden besluit 2 niet volledig aan het door appellant ingestelde hoger beroep is tegemoet gekomen, wordt het hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen dat besluit en zal de Raad tevens een oordeel over dat besluit geven.
5.2.1. Appellant heeft om vergoeding van wettelijke rente, schade en proceskosten gevraagd.
5.2.2. Wat de wettelijke rente betreft verwijst de Raad naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.3.
5.2.3. Wat de schadevergoeding betreft verwijst de Raad naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.4.
5.3. Wat de proceskosten betreft overweegt de Raad dat appellant in het bezwaarschrift van 25 februari 2003 heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Aangezien het primaire besluit van 5 februari 2003 is herroepen en ook overigens is voldaan aan de voorwaarden die artikel 7:15 van de Awb stelt, is het Uwv te dien aanzien ten onrechte niet overgegaan tot vergoeding. Om deze reden kan bestreden besluit 2 niet in stand blijven. Teneinde het geschil finaal te beslechten, zal de Raad bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De proceskosten in bezwaar worden begroot op € 644,=.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,= voor verleende rechtsbijstand. De te vergoeden proceskosten bedragen dus in totaal € 1.932,=. Van dat totaalbedrag dient € 1.288,- te worden betaald aan de griffier van de Raad, aangezien blijkens de gedingstukken in hoger beroep een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij is bepaald dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en voorzover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat appellant ingaande 5 februari 2003 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van uit wettelijke rente bestaande schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in bezwaar en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.932,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan € 1.288,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummer 08/7131 ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (minister van Justitie) aan als partij in die procedure;
Bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 134,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) R.L. Rijnen.
TM