ECLI:NL:CRVB:2009:BH0993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5319 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 18 december 2006, hield in dat appellant per 1 september 2007 geen recht meer had op studiefinanciering, omdat de maximale termijn voor het verstrekken van studiefinanciering was verstreken. Appellant, bijgestaan door zijn vader, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de IB-Groep een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 5 december 2008.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de IB-Groep de wet correct heeft toegepast. De wetgever heeft in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) de IB-Groep de bevoegdheid gegeven om in bepaalde gevallen af te wijken van de wet, maar alleen als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dit geval was er geen aanleiding voor de IB-Groep om van de wettelijke bepalingen af te wijken, aangezien de wetgever duidelijk heeft bedoeld de termijn voor studiefinanciering te beperken tot 10 jaar.

De Raad concludeert dat de omstandigheden van appellant, waaronder een valse studiestart en een korte periode van studiefinanciering, niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de wettelijke bepalingen. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

07/5319 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 juli 2007, 07/261 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 16 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader [naam vader van appellant], hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn vader. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Meerema.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 18 december 2006 – waarbij de IB-Groep, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd haar besluit dat appellant als gevolg van het verstrijken van de maximale termijn waarover studiefinanciering kan worden verstrekt per 1 september 2007 geen recht meer heeft op studiefinanciering – ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft zich in hoger beroep niet gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de IB-Groep bij het besluit van 18 december 2006 terecht tot de opvatting is gekomen dat de maximale termijn waarover studiefinanciering kan worden verstrekt per 1 september 2007 is verstreken. Het hoger beroep richt zich slechts tegen het oordeel van de rechtbank dat de IB-Groep in de bijzondere omstandigheden van dit geval geen aanleiding heeft behoeven te vinden om met toepassing van de hardheidsclausule als opgenomen in artikel 11.5 van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) appellant ook na 1 september 2007 in aanmerking te brengen voor studiefinanciering.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. In artikel 11.5 van de WSF 2000 is door de wetgever aan de IB-Groep de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Volgens constante rechtspraak biedt deze hardheidsclausule de IB-Groep niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een in de WSF 2000 opgenomen wettelijke bepaling, indien de onverkorte toepassing van die wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet.
3.3. In het geval van appellant doet zich zo’n situatie voor waarin artikel 11.5 van de Wsf 2000 geen mogelijkheid biedt tot afwijking van een wettelijke bepaling. De bedoeling van de wetgever is onmiskenbaar geweest de termijn waarover studiefinanciering kan worden verstrekt, te beperken tot 10 jaar te rekenen vanaf de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is verstrekt. Dat appellant, zoals hij zelf heeft aangegeven, in 1997 een valse studiestart heeft gemaakt, slechts zeer kort heeft gestudeerd, slechts zeer kort studiefinanciering heeft genoten en destijds heeft aangeboden de genoten studiefinanciering terug te betalen, maakt dit niet anders.
3.4. De rechtbank is gelet op de overwegingen 3.2 en 3.3 terecht tot het oordeel gekomen dat de door appellant ingediende gronden tegen de in het besluit van 18 december 2006 vervatte weigering van de IB-Groep om toepassing te geven aan artikel 11.5 van de Wsf 2000 niet slagen.
3.5. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
TM