ECLI:NL:CRVB:2009:BH0993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van studiefinanciering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 18 december 2006, hield in dat appellant per 1 september 2007 geen recht meer had op studiefinanciering, omdat de maximale termijn voor het verstrekken van studiefinanciering was verstreken. Appellant, bijgestaan door zijn vader, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de IB-Groep een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 5 december 2008.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de IB-Groep de wet correct heeft toegepast. De wetgever heeft in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) de IB-Groep de bevoegdheid gegeven om in bepaalde gevallen af te wijken van de wet, maar alleen als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dit geval was er geen aanleiding voor de IB-Groep om van de wettelijke bepalingen af te wijken, aangezien de wetgever duidelijk heeft bedoeld de termijn voor studiefinanciering te beperken tot 10 jaar.
De Raad concludeert dat de omstandigheden van appellant, waaronder een valse studiestart en een korte periode van studiefinanciering, niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de wettelijke bepalingen. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.