ECLI:NL:CRVB:2009:BH0989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling ouderlijke bijdrage op basis van gecorrigeerd verzamelinkomen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2007, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ongegrond werd verklaard. Het besluit van de IB-Groep, genomen op 16 oktober 2006, betrof de vaststelling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant voor zijn dochter Keheily over het jaar 2007. De rechtbank oordeelde dat volgens artikel 3.9 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) alleen het gecorrigeerde verzamelinkomen van de ouders relevant is voor de bepaling van de ouderlijke bijdrage. De rechtbank stelde vast dat er geen rekening gehouden kan worden met de bestedingen van het inkomen bij het vaststellen van deze bijdrage. Tevens werd overwogen dat er geen juridische verplichting bestaat voor appellant om de veronderstelde ouderlijke bijdrage te betalen, wat betekent dat hij niet verplicht is om dit bedrag aan zijn dochter te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de vaststelling van de ouderlijke bijdrage enkel dient om het recht op en de hoogte van een aanvullende beurs voor het studerende kind te bepalen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de vastgestelde ouderlijke bijdrage niet kan betalen vanwege zijn aanzienlijke schulden. De Centrale Raad van Beroep heeft de grief van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank deze voldoende had besproken en gemotiveerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was om het besluit van 5 januari 2007 als onjuist te beschouwen. Het hoger beroep werd derhalve afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 januari 2009, met de griffier A.C. Palmboom aanwezig.