ECLI:NL:CRVB:2009:BH0494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1970 WAO en 07/2874 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 15 maart 1999 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 23 maart 2007 oordeelde dat het besluit van 17 mei 2006 van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. Appellant betwistte de juistheid van de vastgestelde beperkingen en voerde aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts, M. Carere, de medische gegevens van appellant zorgvuldig heeft beoordeeld en geen objectieve aanknopingspunten heeft gevonden voor de stelling dat de belastbaarheid van appellant is overschat. De Raad bevestigt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het besluit van 15 mei 2007 ongegrond wordt verklaard. De uitspraak is gedaan op 9 januari 2009, na een zitting op 21 november 2008, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

Uitspraak

07/1970 WAO en 07/2874 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 maart 2007, 06/2944 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het Uwv een nader besluit, gedateerd 15 mei 2007, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. M.C. Frissart-Kallenbach, kantoorgenote van mr. Bemelmans, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die laatstelijk voor zijn uitval werkzaam was als grondwerker wegenbouw, ontving vanaf 15 maart 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2006 heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, de WAO-uitkering van appellant met ingang van
8 februari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het besluit van 17 mei 2006 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de aan het besluit van 17 mei 2006 ten grondslag gelegde omvang van de maatman en berekening van het maatmaninkomen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid in het resultaat functiebeoordeling van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, noch in het besluit van 17 mei 2006 noch daarvoor genoegzaam van een toelichting zijn voorzien. Om die reden is het beroep gegrond verklaard en is het besluit van 17 mei 2006 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vernietigd. Nu volgens de rechtbank ook in de beroepsfase geen afdoende motivering ten aanzien van alle gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid is gegeven, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 17 mei 2006 op een deugdelijke medische grondslag rust.
3.1. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Hij is zowel lichamelijk als psychisch meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de door hem in bezwaar en beroep overgelegde medische gegevens.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet evenals de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de ernst en omvang van de beperkingen van appellant, als neergelegd in de in bezwaar enigszins aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 mei 2006, heeft onderschat. De bezwaarverzekeringsarts M. Carere heeft kennis genomen van de medische stukken in het dossier, heeft appellant zelf onderzocht, heeft de door appellant in bezwaar overgelegde medische gegevens in zijn oordeelsvorming betrokken en heeft zijn conclusies aangaande de belastbaarheid van appellant uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd. In de namens appellant in bezwaar overgelegde medische gegevens heeft de Raad geen objectief medische aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant ten tijde in geding heeft overschat. Voorts ziet de Raad in de door appellant in beroep ingebrachte rapportage van de GZ-psycholoog- psychotherapeut drs. G.J.M. van Poppel van 1 oktober 2006 onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychische belastbaarheid van appellant op 8 februari 2006 door het Uwv onjuist is ingeschat. De Raad verwijst in dit verband naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Carere van 27 februari 2007 en voegt hier aan toe dat blijkens de brief van de huisarts van 23 december 2005 appellant in de periode voorafgaand aan de datum in geding voor het laatst in het jaar 2004 zijn huisarts heeft bezocht. In het voorgaande ligt voorts besloten dat er onvoldoende aanleiding bestaat voor de benoeming van een medisch deskundige zoals namens appellant ter zitting is verzocht.
4.2. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellant niet en dient de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv zijn in rubriek I vermelde besluit van 15 mei 2007 genomen. Daarbij heeft het Uwv appellant per 8 februari 2006 wederom voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt geacht.
5.1. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van het bepaalde in artikel 6:24 van de Awb in samenhang met het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 15 mei 2007, nu met dit nadere besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant.
5.2. Bij het besluit van 15 mei 2007 heeft het Uwv de medische beoordeling, ten grondslag liggend aan het besluit van 17 mei 2006, gehandhaafd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 8 mei 2007 nader gemotiveerd waarom de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050), controleur/tester elektrische apparaten (sbc-code 467160) en controleur/tester elektrotechnische apparatuur (sbc-code 267060) vanuit medisch oogpunt passend zijn te achten voor appellant.
5.3. Wat betreft de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van 15 mei 2007 verwijst de Raad naar zijn hierover onder 4.1 terzake gegeven oordeel.
5.4. Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing overweegt de Raad het volgende. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om te oordelen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant. Met de onder punt 5.2 genoemde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige en de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 23 september 2008 acht de Raad alle signaleringen op de resultaten functiebeoordeling behorende bij de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende toegelicht en is genoegzaam komen vast te staan dat appellants belastbaarheid in die functies niet wordt overschreden. Anders dan namens appellant ter zitting is bepleit, is er geen sprake van een overschrijding van appellants belastbaarheid op het aspect tillen en dragen in de functies. Appellant gaat hierbij uit van de onjuiste veronderstelling dat op dit aspect niet alleen sprake is van een beperking tot een gewicht van 5 kg (met als toelichting incidenteel 10 kg), maar dat tevens sprake is van een frequentiebeperking tot 5x per uur. Noch in de FML noch in de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld dat appellant 5 kg kan tillen of dragen in een maximale frequentie van 5x per uur. De vermelding van een frequentie van 5x per uur 5 kg tillen en dragen in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 september 2008 en 24 september 2008 betreft voorts louter een verwijzing naar de normaalwaarde voor wat betreft de frequentie op het aspect tillen en dragen zoals neergelegd in de Gebruikershandleiding CBBS. Overigens wijst de Raad erop dat in de geduide functies tillen van 10 kg 2-3 keer per uur voorkomt; de motivering van de bezwaarverzekeringsarts dat deze lage frequenties zeker onder de toelichting “incidenteel” 10 kg vallen acht de Raad voldoende. De Raad vermag voorts niet in te zien dat de omstandigheid dat appellant volgens de bezwaarverzekeringsarts beperkt is voor wat betreft de aaneengesloten duur van autorijden (maximaal een half uur tot één uur aaneengesloten in verband met toiletbezoek) op enigerlei wijze in de weg staat aan de geschiktheid in medisch opzicht van de drie aan de schatting ten grondslag functies dan wel dit gegeven een beperking genereert ten aanzien van de maximaal te vergen reisafstand voor het woon-werkverkeer. Appellant kan immers na een half uur tot één uur stoppen om gebruik te maken van een toilet dan wel gebruik maken van in de trein aanwezige toiletten.
5.5. Ten aanzien van het eerst ter zitting in hoger beroep opgeworpen punt dat door het Uwv onvoldoende aandacht is besteed aan het gegeven dat bij een eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 2003 uitgaande van minder zware beperkingen geen geschikte functies konden worden gevonden terwijl thans wel voldoende medisch passende functies zijn geselecteerd, overweegt de Raad dat dit gelet op de beschikbare gedingstukken niet af doet aan de zorgvuldige voorbereiding en juistheid van de thans ter beoordeling voorliggende arbeidskundige grondslag van de schatting per de datum 8 februari 2006.
5.6. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep tegen het besluit van 15 mei 2007 niet slaagt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 mei 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Rijnen.
KR