ECLI:NL:CRVB:2009:BH0378
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voorheen werkzaam was als magazijnmedewerkster, ontving sinds 20 november 2000 een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering per 19 januari 2006 in te trekken, op een zorgvuldige medische grondslag berustte. Appellante stelde dat haar beperkingen, veroorzaakt door knie-, arm- en oogklachten, onvoldoende waren meegewogen en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen.
Tijdens de zitting op 21 november 2008 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het Uwv de aard, ernst en omvang van appellantes beperkingen had onderschat. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens geen steun boden voor het standpunt van appellante dat een urenbeperking medisch geïndiceerd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de aan de schatting ten grondslag liggende functies uit te oefenen.
Desondanks werd het griffierecht dat appellante in hoger beroep had betaald, vergoed, omdat het Uwv in hoger beroep pas sluitend had toegelicht dat appellante medisch gezien de functies kon uitoefenen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R. Kruisdijk als leden, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen.