[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 8 augustus 2006, 05/888 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
Namens appellant heeft mr. M.K. Jansen, adviseur sociale zekerheid bij De Groot Heupner BV te Wijchen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 februari 2008 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigden mr. G.H. de Haan en L.A.M. de Groot Heupner. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
De Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft besloten het onderzoek te heropenen. Het Uwv is verzocht te reageren op hetgeen ter zitting aan de orde is geweest.
Het Uwv heeft vervolgens op 19 augustus 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 10 oktober 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde De Haan. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.J. Gerritse.
Nadien is het onderzoek opnieuw heropend.
Desgevraagd heeft het Uwv rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige van
10 november 2008 overgelegd met betrekking tot de geschiktheid van de geduide functies.
Van de zijde van appellant is bij brief van 21 november 2008 op deze rapportages gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 15 juli 2005 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellant dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende of onzorgvuldig was. Er is lichamelijk onderzoek en oriënterend onderzoek naar de psyche verricht en informatie ingewonnen bij de neuroloog J.C. Baart. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven de juistheid van de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in twijfel te trekken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de nieuwe release van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) ook in het onderhavige geval niet betrouwbaar is en dat het Uwv nader onderzoek had moeten doen naar mogelijke niet-gesignaleerde overschrijdingen.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Hij is vanwege de beperkingen en de bijwerkingen van medicijnen niet in staat de voorgehouden functies te verrichten, met name de functie coupeuse is voor hem niet passend.
3.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische kant van de zaak bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank ter zake. De door appellant in hoger beroep overgelegde brief van Mediant van 22 april 2008 doet geen twijfel rijzen aan de juistheid van de FML op de datum in geding en evenmin aan het standpunt van het Uwv dat een urenbeperking op die datum niet (langer) noodzakelijk is.
3.2. Uit het besluit van 19 augustus 2008 blijkt dat het Uwv de arbeidskundige grondslag van het besluit van 15 juli 2005 niet langer voor juist houdt zodat het besluit van 15 juli 2005 terecht is vernietigd.
3.3. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet.
4.1. De Raad zal met analoge toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens een oordeel geven over het besluit van het Uwv van 19 augustus 2008, waarbij de WAO-uitkering van appellant is herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.2. Met betrekking tot de medische kant van dit besluit verwijst de Raad naar hetgeen onder 3.1 is overwogen.
4.3. Aangaande de arbeidskundige kant van de zaak overweegt de Raad het volgende.
4.4. Ter nadere motivering van het besluit van 19 augustus 2008 heeft het Uwv rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 november 2008 overgelegd. Uit die rapportages blijkt dat de functie van coupeuse voor appellant niet geschikt wordt geacht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft evenwel naast de functie samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en wikkelaar (SBC-code 267050) ook de functie productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043 met functienummers 2271-0023-007/004/009 en 2279-0009-007) voor appellant geschikt geacht.
4.5. Appellant heeft in reactie hierop aangegeven dat er zo frequent standpuntwisselingen van het Uwv zijn geweest dat van enige consistentie in de arbeidsongeschiktheids-beoordeling geen sprake meer is. Voorts is appellant van mening dat het duiden van aanvullende functies niet meer aan de orde kan zijn. Tenslotte heeft appellant gesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige is overgegaan tot het duiden van een functie (functienummer 2279-0009-007) die tijdens de rechtbank-procedure als niet passend werd beschouwd vanwege het risico van verwonding van de vinger door een naald. Ook bij de andere functienummers binnen SBC-code 272043 bestaat dit risico, aldus appellant.
4.6. De stelling van appellant dat van enige consistentie in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen sprake meer is slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen ter nadere onderbouwing van een besluit andere functies worden geduid die in het verlengde van de eerder geduide functies liggen. Daarvan is in dit geval sprake aangezien de drie SBC-codes waarop thans de schatting is gebaseerd reeds in de primaire fase aan appellant zijn voorgehouden. De Raad ziet evenmin reden waarom het Uwv in dit stadium van de procedure geen functies meer zou mogen duiden.
4.7. Wat betreft de functie met functienummer 2279-0009-007 overweegt de Raad dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 12 juli 2006 blijkt dat het Uwv die functie niet geschikt acht voor appellant vanwege de bijzondere belasting bij item 1.9.9. Met appellant is de Raad van oordeel dat het Uwv die functie thans niet meer aan de schatting ten grondslag kan leggen. De Raad ziet echter niet in dat ook bij de functienummers 2271-0023-007/004/009 het risico van verwonding van de vinger door een naald bestaat. Weliswaar zijn ook dit functies waarbij met een naaimachine met een naald wordt gewerkt maar – anders dan bij de functie met functienummer 2279-0009-007 – is op dit punt geen kenmerkende belasting in het resultaat functiebeoordeling opgenomen. Ook overigens is voldoende gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de functies met die functienummers te vervullen. Hetzelfde geldt voor de functies samensteller metaalwaren en wikkelaar. Nu, ondanks het vervallen van de functie met functienummer 2279-0009-007, voldoende functies resteren heeft het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant gesteld op 15-25%.
4.8. Aangezien eerst middels de meergenoemde rapportages van de bezwaarverzekerings-arts en de bezwaararbeidsdeskundige van 10 november 2008 duidelijk is geworden welke functies geschikt zijn zal de Raad het besluit van 19 augustus 2008 vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep ( 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting alsmede 0,5 punt
voor een schriftelijke uiteenzetting). De Raad ziet geen reden de proceskosten van appellant integraal te vergoeden.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.