ECLI:NL:CRVB:2009:BG9900

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2626 WAO + 07-3826 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering voor internationaal vrachtwagenchauffeur na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van een internationaal vrachtwagenchauffeur, die na een verkeersongeval op 18 december 1985 arbeidsongeschikt is geraakt. De appellant, die aanvankelijk een uitkering kreeg op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, heeft in 1989 werkzaamheden als onderhoudsmonteur verricht. In 2005 werd hij onderzocht door de verzekeringsarts T.P.M. Grubben, die diverse klachten vaststelde, waaronder locomotore en cognitieve klachten, alsook rugklachten. Op basis van deze bevindingen werd de mate van arbeidsongeschiktheid door de arbeidsdeskundige L.A.J. Pécasse vastgesteld op minder dan 15%, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 10 mei 2006.

Appellant heeft bezwaar aangetekend, waarbij hij stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen onderschreef de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant gegrond, omdat het Uwv de omvang van de maatmanarbeid ten onrechte had gemaximeerd op 38 uren per week. Het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

In hoger beroep heeft appellant de medische component van het besluit van de rechtbank betwist en verzocht om een deskundige in te schakelen. Het Uwv heeft echter een nieuwe beslissing genomen waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard, maar niet geheel tegemoetkwam aan de verzoeken van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, oordelend dat de medische component van de schatting op goede gronden berustte en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 mei 2007 ongegrond.

Uitspraak

07/2626 WAO en 07/3826 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 maart 2007, 06/1389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 16 mei 2007 een nieuw besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008, waar appellant en zijn gemachtigde met voorafgaande kennisgeving niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is internationaal vrachtwagenchauffeur geweest en is op 18 december 1985 uitgevallen na een verkeersongeval. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. In november 1989 is appellant werkzaamheden gaan verrichten als onderhoudsmonteur.
1.2. Op 5 december 2005 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts T.P.M. Grubben die heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van zijn ongeval locomotore en cognitieve klachten heeft. Daarnaast heeft zij vastgesteld dat appellant rugklachten heeft. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft zij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige L.A.J. Pécasse in zijn rapport van 2 maart 2006 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn werk van vrachtwagenchauffeur maar nog wel voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 9 maart 2006 is appellant meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 10 mei 2006 wordt ingetrokken.
2.1. In bezwaar heeft appellant er op gewezen dat hij in het verleden als chauffeur 57,5 uur per week heeft gewerkt. Daarnaast heeft hij gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen heeft in zijn rapport van 7 juni 2006 de voor appellant vastgestelde FML onderschreven. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige P.H.M. Dijks-Leentjens in haar rapport van 12 juli 2006 de mate van arbeidsongeschiktheid eveneens had berekend op minder dan 15%, heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2006 het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij, naast voormelde klachten, tevens last heeft van knieklachten en atrofie.
3.2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts de FML enigszins had aangepast, heeft de voornoemde bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de geselecteerde functies nader gemotiveerd. Daarbij is zij tot de conclusie gekomen dat één van de geselecteerde functies niet geschikt is voor appellant. Zij heeft echter vastgesteld dat het laten vervallen van deze functie geen reden is om de eerdere vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te herzien omdat deze functie niet aan de schatting ten grondslag is gelegd.
3.3. Nadien heeft appellant nog informatie van de Fysio Group Limburg en een rapport van de psychiater A.M.A. Groot ingebracht. Op dit laatste rapport is van de zijde van het Uwv gereageerd door zowel de verzekeringarts Grubben als de bezwaarverzekeringsarts Tjen.
4. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische component van het bestreden besluit. Met de arbeidskundige component van het bestreden besluit echter niet omdat het Uwv bij het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid de omvang van de maatmanarbeid ten onrechte had gemaximeerd op 38 uren per week. De rechtbank heeft het beroep dan ook gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen gegeven over proceskosten en het griffierecht.
5.1. Appellant is in hoger beroep gekomen tegen de verwerping door de rechtbank van de door hem tegen de medische component van het bestreden besluit aangevoerde beroepsgrond. Hij bestrijdt dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en heeft om die reden de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.
5.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uvw bij besluit van 16 mei 2007 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv, uitgaande van een maatmanomvang van 56,7 uur per week, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 10 mei 2006 ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45%. Voor het overige berust dit besluit op dezelfde medische en arbeidskundige grondslag als het besluit van 12 juli 2006. Dit betekent dat het Uwv bij het besluit van 16 mei 2007 niet geheel is tegemoetgekomen aan het beroep van appellant, hetgeen voor de Raad aanleiding is om op grond van het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit besluit mede in zijn beoordeling te betrekken.
6.1. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de medische component van de onderhavige schatting op goede gronden berust. Naar het oordeel van de Raad hebben de verzekeringsartsen, anders dan appellant heeft gesteld, een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig is geweest. Het door de psychiater Groot in zijn rapport ingenomen standpunt dat appellant als gevolg van zijn psychische klachten meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen, is naar het oordeel van de Raad in voldoende mate weerlegd in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen Grubben en Tjen. De Raad is dan ook niet tot de conclusie gekomen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de Raad geen aanleiding gezien.
6.2. De Raad is eveneens van oordeel dat de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies door het Uwv in voldoende mate is aangetoond.
7. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Nu de Raad zich eveneens kan verenigen met de maatmanomvang zoals die door het Uwv bij het besluit van 16 mei 2007 is gehanteerd, is de Raad van oordeel dat het beroep tegen dit besluit ongegrond moet worden verklaard.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
TM