ECLI:NL:CRVB:2009:BG9684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5042 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij aanvraag om bijstand onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het procesbelang van appellant in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had op 31 januari 2005 een aanvraag om bijstand ingediend, die aanvankelijk was afgewezen omdat zijn partner de aanvraag niet had ondertekend. Na wijziging van de aanvraag en ondertekening door de partner, werd de bijstandsaanvraag alsnog gehonoreerd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer was; de aanvraag was immers volledig gehonoreerd. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat hij geen procesbelang meer had. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat er slechts sprake kan zijn van voldoende procesbelang indien het resultaat van het beroep daadwerkelijk kan leiden tot een voor appellant gunstiger resultaat. Aangezien de aanvraag inmiddels was goedgekeurd, kon de principiële vraag of het College tot bijstandsverlening had moeten overgaan zonder ondertekening door de partner, niet leiden tot een materieel rechtsgevolg voor appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

07/5042 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2007, 05/4152 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 5 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Namens appellant is verschenen mr. Willering. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 31 januari 2005 een aanvraag om bijstand voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ingediend. Bij brief van 24 februari 2005 heeft hij deze aanvraag gewijzigd in een WWB-uitkering voor een gezin.
1.2. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft het College appellant meegedeeld dat deze aanvraag is afgewezen, omdat zijn partner de aanvraag om een gezinsuitkering weigert mede te ondertekenen. Het bezwaar tegen dat besluit is door het College bij besluit van 28 juli 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Tijdens de procedure in beroep heeft de partner van appellant de aanvraag om een WWB-uitkering alsnog mede ondertekend. Daarop heeft het College bij besluit van 13 oktober 2005 aan appellant met ingang van 31 januari 2005 een WWB-uitkering toegekend naar de norm voor een gezin.
1.4. Appellant heeft de rechtbank desgevraagd meegedeeld dat hij geen materieel belang heeft bij voortzetting van het beroep, maar dat hij het beroep om principiële redenen handhaaft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het College de aanvraag van appellant geheel heeft gehonoreerd, appellant geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van het bestreden besluit. Die beoordeling zou uitsluitend betreffen de principiële vraag of het College tot het verlenen van bijstand had moeten overgaan in het geval dat de partner van appellant de aanvraag niet mede had ondertekend. Zoals appellant ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard kan het beantwoorden van deze vraag niet leiden tot enig materieel rechtsgevolg.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.
4.2. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, vanwege het ontbreken van voldoende procesbelang. Appellants gemachtigde heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat hij, nu het College de aanvraag volledig heeft gehonoreerd, geen materieel belang meer had bij voortzetting van beroep. Het feit dat de partner van appellant, door het mede ondertekenen van de aanvraag en het daarop volgende besluit van 13 oktober 2005, onder het regime van de WWB is komen te vallen, betreft het belang van de partner. Daaraan kan appellant geen procesbelang ontlenen. Beantwoording van de principiële vraag of het College tot het verlenen van bijstand had moeten overgaan indien de partner de aanvraag niet mede had ondertekend, kan niet leiden tot een voor appellant gunstiger resultaat, zodat ook daaraan geen voldoende procesbelang kan worden ontleend.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M. Pijper.
OA