ECLI:NL:CRVB:2009:BG9623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6496 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en de toepassing van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2009 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 15 september 2006, waarin de arbeidsongeschiktheid van de verzoeker werd behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die volgens hem niet eerder bekend waren. Het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.

Tijdens de zitting op 28 november 2008 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. mr. M. de Graaff. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de juistheid van de eerdere uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht voldoen. De verzoeker had voor de eerdere uitspraak al kennis kunnen nemen van de relevante feiten en omstandigheden, waardoor deze niet als nieuw konden worden aangemerkt.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening niet kan worden toegewezen, omdat niet voldaan is aan de cumulatieve voorwaarden van de wet. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

06/6496 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Naam verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 september 2006, 04/4029 WAO,
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 september 2006, 04/4029 WAO.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft mr. De Jonge, voornoemd, aan de Raad nadere stukken doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. mr. M. de Graaff.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad - oordelend op het hoger beroep van verzoeker - de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 juli 2004, 04/315 bevestigd. De Raad heeft - door het onderschrijven van de overwegingen van de rechtbank - geoordeeld dat het Uwv bij zijn besluit op bezwaar van 14 januari 2004 een juiste maatstaf heeft gehanteerd door de vraag centraal te stellen of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan het besluit van 6 augustus 1992, waarbij aan verzoeker met ingang van 28 juli 1992 een arbeidsongeschiktheidsuitkering werd geweigerd, niet in stand kan blijven. Als nieuwe omstandigheid kan slechts gelden een omstandigheid van feitelijke aard. Dat verzoeker met verwijzing naar de rapportage van Psychosofia heeft gesteld dat de knieklachten en de mate van allergie destijds zijn onderschat levert niet een nieuwe omstandigheid op.
3. De gemachtigde van verzoeker acht herziening van de uitspraak van de Raad van 15 september 2006 aangewezen omdat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd en door de Raad geen duidelijke medische en juridische criteria zijn vastgesteld met betrekking tot het toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb. Zij heeft, onder verwijzing naar diverse (medische) stukken, een aantal argumenten aangevoerd waarom er in het geval van verzoeker geoordeeld had moeten worden dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan het besluit van 6 augustus 1992 niet in stand kan blijven.
4. Op verzoek van de Raad heeft gemachtigde van verzoeker een aantal (medische) stukken overgelegd waar zij zich in haar verzoekschrift op heeft beroepen, waaronder een brief van de orthopedisch chirurg F.J. Kedde van 22 september 1992, welke zag op spreekuurbezoek van januari en mei 1992.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 januari 2005, LJN AS3516, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
5.2. De Raad stelt vast dat het onderhavige verzoek om herziening er in wezen op is gericht een discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van 15 september 2006 en dat geen enkel nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht. Daargelaten of de op verzoek van de Raad overgelegde verklaring van orthopedisch chirurg F.J. Kedde van 22 september 1992 - de destijds in rechtsoverweging 4 bedoelde stukken zien niet op de datum bij het besluit van 6 augustus 1992 in geding - destijds bij de besluitvorming is betrokken, vast staat dat verzoeker vóór de uitspraak van de Raad van 15 september 2006 - en trouwens ook reeds voor het nemen van het besluit van 6 augustus 2002 - bekend was dan wel redelijkerwijs bekend kon zijn met de feiten en omstandigheden zoals die zijn weergegeven in die verklaring. Deze feiten kunnen reeds daarom niet aangemerkt worden als nieuwe feiten of omstandigheden.
5.3. Nu niet voldaan is aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:88 van de Awb dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ