ECLI:NL:CRVB:2009:BG9604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3372 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid bij chronische pijn- en vermoeidheidsklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de rechtbank oordeelde over de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, die lijdt aan Myalgische Encephalomyelitis (ME) en het chronische vermoeidheidssyndroom (CVS), stelt dat zij door haar klachten niet in staat is om te werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat appellante arbeidsongeschikt is.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2008 is appellante verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door J.L. Gerritsen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de medische rapporten van verschillende deskundigen in overweging genomen, waaronder die van internist H.H. Vincent en internist-infectioloog C.A.M. Schurink, die beiden de diagnose CVS onderschrijven. De Raad concludeert echter dat de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde artsen, waaronder G. Weber en P.A.E.M. Hofmans, erop wijzen dat de beperkingen van appellante niet objectief vast te stellen zijn als gevolg van ziekte of gebrek.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen sprake is van een uitzonderingsgeval dat zou rechtvaardigen dat appellante als arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. De Raad wijst erop dat de medische rapporten niet voldoende consistent zijn om te concluderen dat appellante niet in staat is tot het verrichten van haar arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

07/3372 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 mei 2007, 02/1415 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.L. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
2.1. Namens appellante is in hoger beroep gewezen op het standpunt van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige internist H.H. Vincent die van mening is dat appellante vanwege Myalgische Encephalomyelitis op de datum in geding niet in staat was hele dagen te werken. De rechtbank is voorts ten onrechte voorbij gegaan aan de medische informatie van internist-infectioloog C.A.M. Schurink waaruit blijkt dat appellante volgens de Amerikaanse criteria van Centers for Disease Control and Prevention, de zogeheten CDC-criteria, lijdt aan het chronische vermoeidheidssyndroom (CVS). Nu alle in deze procedure ingeschakelde medisch deskundigen van oordeel zijn dat appellante lijdend is aan CVS en daardoor beperkingen ondervindt in haar functioneren, moet, aldus appellante, op grond van de standaard Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) geconcludeerd worden tot arbeidsongeschiktheid.
2.2. Van de kant van het Uwv is er op gewezen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen G. Weber, P.A.E.M. Hofmans en J.L. Waasdorp alsmede de ook door de rechtbank als deskundige ingeschakelde internist J.H. van Maanen hebben geconcludeerd dat de beperkingen van appellante naar algemeen wetenschappelijk inzicht geen rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebrek. Ook zijn er door Van Maanen geen stoornissen vastgesteld op het gebied van lichamelijk of geestelijk functioneren.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Met betrekking tot het in zaken als de onderhavige geldende toetsingskader verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank waarin zij de vaste jurisprudentie van de Raad alsmede de MAOC-richtlijn aanhaalt.
3.2. Met de rechtbank moet de Raad concluderen dat het geheel van beschikbare medische gegevens en rapporten onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat met betrekking tot de chronische pijn- en vermoeidheidsklachten van appellante voldaan is aan de in artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) neergelegde eis van objectivering.
3.3. Gelet op met name de adequate vraagstelling aan internist Van Maanen en diens uitvoerige rapportage, waaruit blijkt dat bij appellante geen stoornissen op lichamelijk niveau of in het geestelijk functioneren zijn vastgesteld, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat geen sprake is van op ziekte of gebrek in de zin van de WAO terug te voeren beperkingen.
3.4. Hierbij overweegt de Raad nog dat er onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat ten tijde hier van belang sprake was van een uitzonderingsgeval als bedoeld in de vaste jurisprudentie van de Raad, nu gelet op de uitgebrachte medische rapporten geen sprake is van een situatie dat volgens vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting van onafhankelijke medisch deskundigen appellante niet of slechts ten dele in staat kan worden geacht tot het verrichten van haar arbeid. Daaraan doet niet af dat ook deskundige Van Maanen de diagnose CVS onderschrijft.
4. Gelet op het voorgaande kan het hoger beroep niet slagen. De Raad zal de aangevallen uitspraak, op de in die uitspraak gebezigde gronden, bevestigen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.M. van Male en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.C.A. Wit.
KR