ECLI:NL:CRVB:2009:BG9474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4244 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische urenbeperking in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C. Cornelisse, betwistte de door het Uwv vastgestelde medische urenbeperking. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 2 mei 2006, de datum in geding, weliswaar beperkingen bij appellante heeft erkend, maar dat deze niet voldoende waren onderbouwd. De Raad vond de argumentatie van het Uwv, dat appellante geschikt was voor werkzaamheden gedurende hele dagen, niet overtuigend. De behandelend psychiater, C.J. Dokter-Feith, had in eerdere rapportages aangegeven dat appellante meer urenbeperking nodig had dan het Uwv had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten boden voor de conclusie dat appellante niet meer dan 20 uur per week kon werken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Het Uwv werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de overwegingen van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 144,- vergoeden.

Uitspraak

07/4244 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 juni 2007, 06/2108
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een brief van 6 oktober 2008 van de haar behandelend psychiater C.J. Dokter-Feith ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.
II. OVERWEGINGEN
1. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 2 mei 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden gedurende hele dagen verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor appellante geldende maatmaninkomen resulteerde volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen niet heeft onderschat en heeft de stelling van appellante dat zij, in lijn met de inschatting van de haar behandelend psychiater in haar brief van 2 december 2005, slechts voor 50% belastbaar is, onvoldoende medisch onderbouwd geacht. De geduide functies zijn door de rechtbank medisch passend geoordeeld.
3.1. In hoger beroep is namens appellante herhaald dat een verdergaande medische urenbeperking dan ‘gemiddeld ongeveer 8 uren per dag’ en ‘gemiddeld ongeveer 40 uren per week’ noodzakelijk is. Gewezen is op de specifieke deskundigheid van de behandelend psychiater Dokter-Feith. Appellante heeft de Raad verzocht een medisch deskundige in te schakelen.
3.2. Namens het Uwv is bij wijze van verweer verwezen naar de rapportage van
8 augustus 2006 van bezwaarverzekeringsarts A. Laros, die de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft bijgesteld en daarin een lichte urenbeperking, naast beperkingen voor ’s nachts werken, op preventieve gronden heeft opgenomen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht de medische urenbeperking in de FML heeft beperkt tot ‘kan ’s nachts niet werken’, ‘kan gemiddeld ongeveer 8 uur per dag werken’ en ‘kan gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken’. De Raad, zich in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beperkend tot dit geschilpunt, beantwoordt deze vraag ontkennend.
4.2. In de brief van 2 december 2005 van psychiater Dokter-Feith is aangegeven dat appellante de neiging heeft zich te overvragen en dat zij in de middag moet gaan slapen om niet overbelast ’s nachts wakker te liggen. Ook in het rapport van 6 oktober 2008 van deze psychiater is vermeld dat appellante na een ochtend gewerkt te hebben in haar na haar ziekmelding op 7 september 2000 gestarte werkzaamheden als schoonheidsspecialiste, rust moet nemen. In december 2005 is appellante overbelast geraakt door toenemende druk in dat toenmalige parttime werk. Na een ziekmelding is ingaande 19 maart 2007 weer een volledige uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend.
4.3. Bezwaarverzekeringsarts Laros heeft in zijn in 3.2 vermelde rapport zijn keuze voor de urenbeperking gemotiveerd met de opmerking dat hij daarbij rekening heeft gehouden met enerzijds de mening van de behandelend psychiater en anderzijds met de kwetsbaarheid van appellante. In de dagelijkse activiteiten van appellante heeft hij geen reden gezien voor een verdere urenbeperking.
4.4. De Raad acht dit een onvoldoende overtuigende motivering. Niet alleen blijkt uit het dagverhaal van appellante, opgenomen in het verzekeringsgeneeskundig rapport van
4 oktober 2005, niet dat zij naast haar werk in de schoonheidssalon voor 20 uren per week nog veel andere sociale activiteiten ontplooide, maar tevens is niet duidelijk gemaakt waarom, waar de mening van de psychiater - naar het oordeel van de Raad terecht - heeft geleid tot het aannemen van een urenbeperking, de kwetsbaarheid van appellante daarnaast niet geleid heeft tot een verdergaande urenbeperking dan door het Uwv is aangenomen en is weergegeven in 4.1.
4.5. De Raad heeft enerzijds in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat appellante ten tijde hier van belang beslist niet meer dan 20 uur per week kon werken in passende arbeid. Een urenbeperking als door het Uwv voorgestaan leidt anderzijds in feite tot het selecteren van voltijdse functies, zodat van een beperking nauwelijks sprake lijkt te zijn. Dit resultaat komt de Raad, gelet op het gemotiveerde standpunt van de behandelend psychiater en in aanmerking genomen de in 4.3 weergegeven onderbouwing voor een urenbeperking door de bezwaarverzekeringsarts, in het onderhavige geval weinig overtuigend voor.
4.6. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan het Uwv zal de opdracht gegeven worden opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij dient het Uwv zich nader te beraden over de vraag of de overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 niet veeleer een urenbeperking tot bijvoorbeeld 30 uur per week in beeld doet komen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal derhalve € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.C.A. Wit.
KR