[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2007, 06/3294
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
Namens appellante heeft mr. J. van de Wiel, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Daarbij was gevoegd een eindrapportage, gedateerd 19 juni 2007, opgesteld door psycholoog drs. S. Hooijer. Bij brief van 4 april 2008 heeft appellante een rapport van 16 januari 2008 van drs. H. Donkers, medisch adviseur, ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een tweetal rapporten, gedateerd
21 september 2007 en 29 april 2008, van bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A.G.T. Heijmans.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kas/baliemedewerker bij een bank. Op 11 november 1997 is zij uitgevallen wegens psychische klachten. Met ingang van
9 november 1998 is aan haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 26 december 2005 ingetrokken. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 8 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv bij hun onderzoek rekening hebben gehouden met de informatie van de behandelaars van appellante. Naar oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor de veronderstelling dat met de door de verzekeringsarts gestelde en door de bezwaarverzekeringsarts in beroep op een tweetal aspecten bijgestelde beperkingen, onvoldoende recht is gedaan aan de psychische en lichamelijke klachten van appellante.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de voorhanden medische informatie vanuit medisch objectief oogpunt geen aanleiding om appellante te volgen in haar opvatting dat zij ten tijde in geding tot geen enkele vorm van arbeid in staat was. Daarbij is door appellante evenmin onderbouwd dat een beperking in arbeidsduur voor appellante noodzakelijk is vanwege de kans op psychische decompensatie of overbelasting indien zij weer met arbeid wordt belast. Niet gebleken is dat de kwetsbare psyche van appellante ontoelaatbaar op de proef wordt gesteld indien zij wordt belast met werkzaamheden waarbij rekening is gehouden met de door de (bezwaar)verzekeringsarts gestelde beperkingen, aldus de rechtbank.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat zij zich kan verenigen met het in beroep overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos van 4 januari 2007 neergelegde bevindingen en conclusies. Appellante wordt uiteindelijk in staat geacht de functies van administratief medewerker schadeverzekeringen (sbc-code 315100), monsternaaier/controleur (sbc-code 272042) en monteuse (sbc-code 267050) te vervullen, hetgeen een mate van arbeidsongeschiktheid oplevert van 0,61%, zodat het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante per 26 december 2005 heeft ingetrokken.
2.4. Omdat het Uwv in beroep de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft gewijzigd en ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangepast heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, met veroordeling van het Uwv in de door appellante in beroep gemaakte proceskosten.
3.1. In het aanvullend hoger beroepschrift heeft appellante, verwijzend naar het hiervoor onder 2.1 genoemde rapport van 8 december 2005 en het in hoger beroep ingediende rapport van 19 juni 2007, aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat zij over duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden beschikt. Eveneens ten onrechte heeft het Uwv geen urenbeperking overdag aangenomen en is slechts volstaan met een beperking ten aanzien van nachtarbeid. Ten slotte is naar voren gebracht dat de belasting in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt.
3.2. Bij brief van 4 april 2008 heeft appellante het onder rubriek I van deze uitspraak genoemde rapport van medisch adviseur drs. Donkers ingezonden. In dit rapport merkt deze arts op dat hij in grote lijnen de oordeelsvorming door de verzekeringsarts, waarbij informatie uit de behandelend sector is betrokken, als volledig en inzichtelijk kwalificeert. Daarentegen is evenwel discussie mogelijk over het niet aannemen van een urenbeperking. Donkers verwijst daarbij naar de in de Standaard “Verminderde arbeidsduur” geformuleerde criteria.
3.3. In de begeleidende brief van 4 april 2008 van de gemachtigde van appellante schrijft deze: “[Appellante] sluit deze zich volledig aan bij de in het rapport van Donkers opgenomen conclusie dat ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan een verminderde belastbaarheid ten aanzien van de rubriek werktijden (VI.2 en VI.3) binnen de FML, en bij de motivering van die conclusie.”.
3.4. Het Uwv heeft in hoger beroep geen aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te verlaten.
4. Met betrekking tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt.
4.1. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv ten onrechte geen (verdergaande) urenbeperking heeft aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts Van Erk-Raes heeft in haar rapportage van 29 april 2008 op overtuigende wijze onderbouwd waarom zij - anders dan appellante en Donkers - een urenbeperking niet noodzakelijk acht. Daarbij heeft zij gewezen op de bij appellante gestelde diagnose: een aanpassingsstoornis met kenmerken van gemengde emoties en gedrag. Dat is geen ziektebeeld met zodanig ernstige energetische belemmeringen dat appellante ongeacht de zwaarte van de werkzaamheden slechts parttime zou kunnen werken, aldus Van Erk-Raes. Ook is geen sprake van beperkte beschikbaarheid vanwege bijvoorbeeld therapie. Zolang rekening wordt gehouden met de in de FML vastgestelde beperkingen zijn volgens haar preventieve aspecten evenmin aan de orde, terwijl reïntegratie-aspecten geen reden mogen zijn voor een urenbeperking in het kader van de WAO.
4.2. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad ook nog andere grieven tegen de medische grondslag van het bestreden besluit naar voren gebracht. In zijn hiervoor onder 3.3 genoemde brief van 4 april 2008 heeft de gemachtigde van appellante zich volledig - en zonder enig voorbehoud - aangesloten bij de visie van Donkers over de urenbeperking en geen afstand genomen van de visie van Donkers over de oordeelsvorming bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als vermeld in 3.2. Het Uwv mocht er dan ook van uitgaan dat het geschil over de medische grondslag van het bestreden besluit zich beperkte tot de vraag of het Uwv ten onrechte geen (verdergaande) urenbeperking dan in de FML neergelegd, heeft aangenomen. Onder verwijzing naar het besprokene ter zitting laat de Raad deze grieven wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
5. De Raad ziet evenmin grond voor het oordeel dat sprake is van een ontoereikende motivering ten aanzien van de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de zogenaamde signaleringen in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos van 4 januari 2007 en 14 februari 2007 toereikend zijn toegelicht en onderschrijft de daartoe in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen. Ten slotte merkt de Raad op dat de beide functies van monsternaaier/controleur niet bandgestuurd zijn en niet dwingend afhankelijk van andere werkstations, zodat er, nog daargelaten dat van overschrijding van de beslastbaarheid ten aanzien van zitten en staan geen sprake is, altijd momenten zijn “in te bouwen” waarbij kan worden vertreden, zoals ook is aangegeven in de rapportage van 2 juni 2006 van bezwaararbeidsdeskundige R. Speur. Van een overschrijding van de belastbaarheid op het aspect staan is dan ook geen sprake.
6. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 tot en met 5 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.