ECLI:NL:CRVB:2009:BG9466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3360 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv. De intrekking vond plaats op basis van een beoordeling die stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 18 april 2006 minder dan 15% was. Appellant had eerder een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv concludeerde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen correct waren vastgesteld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de functies die hem waren voorgehouden niet passend waren en dat de nadere motivering van de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige grieven van appellant buiten beschouwing had gelaten. De Raad stelde vast dat de grieven van appellant nauw samenhangen met de medische grieven en dat de rechtbank had moeten overwegen om het onderzoek ter zitting aan te houden om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de grieven.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep ongegrond, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,--. Tevens werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 106,-- aan appellant moest vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan op 9 januari 2009.

Uitspraak

07/3360 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 april 2007, 06-6405
(hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wernik voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 februari 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 april 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Dit besluit berust op een beoordeling volgens welke appellant op 18 april 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv niet in enig verlies aan verdiencapaciteit.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn uitgegaan van de juiste medische beperkingen. De rechtbank heeft de namens appellant aangevoerde arbeidskundige grieven buiten beschouwing gelaten. In de aangevallen uitspraak waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder heeft de rechtbank hierover het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is eerst ter zitting van de rechtbank namens eiser aangevoerd dat de geduide functies op een aantal aspecten niet passend zijn en dat de nadere motivering van de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat eiser deze grieven niet eerder in beroep aan de orde heeft gesteld en verweerder niet in de gelegenheid is geweest gemotiveerd op de grieven te reageren. De rechtbank acht het dan ook in strijd met de goede procesorde dat eiser eerst ter zitting de arbeidskundige grieven naar voren heeft gebracht en zal om die reden deze buiten beschouwing laten. Overigens had verweerder reeds op 5 maart 2007 de nadere rapportage van de bezwaararbeidskundige van 1 maart 2007 overgelegd, zodat er voor eiser voldoende tijd resteerde om nog voor de zitting hierop te kunnen reageren.”
3. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank in rechte stand kan houden.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de juiste medische beperkingen in acht zijn genomen en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank die op dit onderdeel betrekking hebben. Appellant heeft aangegeven het niet eens te zijn met de in de functionele mogelijkhedenlijst aangegeven beperkingen, maar heeft ook in hoger beroep zijn bezwaren niet onderbouwd met medische stukken.
3.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank evenwel ten onrechte de arbeidskundige grieven van appellant buiten beschouwing gelaten. Die grieven betroffen de geschiktheid van de functies in medisch opzicht. Namens appellant is aangevoerd dat de verzekeringsarts heeft aangegeven dat er sprake moet zijn van een regelmatige afwisseling tussen zitten, lopen en staan. De aan appellant voorgehouden functies hebben het karakter van productiewerk. Het lijkt appellant niet reëel dat de werkgever rekening houdt met de strenge eisen inzake het afwisselend zitten, lopen en staan. De bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde heeft in zijn rapport van
1 maart 2007 een nadere motivering gegeven bij enkele markeringen die bij de functies voorkomen, maar volgens appellant maakt die nadere toelichting niet duidelijk dat de hiervoor genoemde afwisseling mogelijk is. De Raad overweegt in de eerste plaats dat even vermelde grieven nauw samenhangen met de door appellant aangevoerde medische grieven. Voorts wordt in de redenering van de rechtbank miskend dat de arbeidskundige grieven van appellant een reactie zijn op het door het Uwv in een laat stadium, namelijk kort voor de zitting, ingezonden arbeidskundig rapport van 1 maart 2007. Van strijd met de goede procesorde is mitsdien geen sprake. De rechtbank heeft nog overwogen dat het Uwv niet in de gelegenheid is geweest om gemotiveerd op de grieven te reageren. De Raad is van oordeel dat de rechtbank hierin aanleiding had moeten vinden om het onderzoek ter zitting aan te houden en het Uwv in de gelegenheid te stellen een reactie te formuleren.
3.4. In de procedure in hoger beroep heeft het Uwv alsnog gereageerd op hetgeen namens appellant naar voren is gebracht over de geschiktheid van de functies. In zijn verweerschrift heeft het Uwv aangegeven dat het bij de arbeidsongeschiktheids-beoordeling gaat om functies die zijn beschreven in het zogeheten Claim beoordelings- en borgingssysteem. Hierin is weergegeven in hoeverre in de functies sprake is van afwisselend zitten, lopen en staan. Dat zijn eigenschappen van de functies en geen eisen die aan de werkgever worden gesteld. Bij het selecteren van functies wordt gezocht naar functies waarvan de beschrijving valt binnen de vastgestelde belastbaarheid. In de aan appellant voorgehouden functies komt de genoemde afwisseling in voldoende mate voor, aldus het Uwv. De Raad is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de functies in overeenstemming is met de voor appellant geldende belastbaarheid. Ten aanzien van de grief dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige niet alle markeringen bij de functies worden besproken overweegt de Raad dat dit rapport slechts een aanvulling geeft op een al in de primaire fase gegeven motivering bij de markeringen, die is neergelegd in een arbeidskundig rapport van 8 februari 2006.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige grieven buiten beschouwing heeft gelaten, maar dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4. Nu appellant in hoger beroep heeft moeten komen om een oordeel te verkrijgen over zijn arbeidskundige grieven, ziet de Raad hierin aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.M. van Male en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.C.A. Wit.
KR