ECLI:NL:CRVB:2008:BJ2960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6040 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens niet voldoen aan wekeneis

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die op 29 mei 2006 werkloos werd, had in de 36 weken voorafgaand aan deze datum slechts in 23 weken arbeid verricht, terwijl de wet vereist dat men in ten minste 26 weken arbeid heeft verricht om in aanmerking te komen voor een uitkering. De aanvraag werd afgewezen op 20 juni 2006, en het bezwaar daartegen werd op 15 december 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing op 7 september 2007 eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld. De appellant was niet verschenen op de zitting, maar zijn advocaat, mr. K. van der Ploeg, heeft het hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de weken 12, 13 en 14 van 2006 geen loon heeft ontvangen en onbetaald verlof heeft genoten. De Raad overweegt dat de nabetaling van vakantie-uren door de werkgever niet voldoende is om te voldoen aan de wekeneis, aangezien de appellant maximaal recht heeft op twee weken vakantie op basis van zijn arbeidsovereenkomst.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2008 door de Centrale Raad van Beroep, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in aanwezigheid van griffier M.J.A. Reinders.

Uitspraak

07/6040 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2007, 07/290, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. van der Ploeg hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellant is op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht, aangegaan voor de duur van 28 november 2005 tot 28 mei 2006, werkzaam geweest voor [naam werkgever]. In de weken 12, 13 en 14 van 2006 heeft hij niet gewerkt.
2.2. De aanvraag van een WW-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2006 afgewezen op de grond dat appellant in de 36 weken voor het intreden van de werkloosheid op 29 mei 2006 slechts in 23 weken en niet in tenminste 26 weken arbeid als werknemer heeft verricht. Appellant voldoet dus niet aan de zogenoemde wekeneis. Bij het bestreden besluit van 15 december 2006 heeft het Uwv het door appellant tegen voormeld besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1. De in hoger beroep voorliggende vraag of de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, beantwoordt de Raad bevestigend. Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is betoogd, stelt de Raad allereerst vast dat appellant in de in 2.1 genoemde drie weken geen loon heeft ontvangen en onbetaald verlof heeft genoten. Hij overweegt vervolgens dat de nabetaling die de werkgever op enig moment ten titel van 49 vakantie uren heeft gedaan, hoogstens betrekking kan hebben op twee weken. Bij gebreke van een bepaling omtrent het recht op vakantie in de arbeidsovereenkomst heeft appellant immers, gelet op de duur van het dienstverband, ingevolge artikel 7:634 van het Burgerlijk Wetboek maximaal aanspraak op twee weken vakantie. Ook indien deze nabetaling in aanmerking wordt genomen, voldoet appellant niet aan de wekeneis.
4.2. Hetgeen verder nog namens appellant is gesteld heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
RH