[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 juni 2007, 06/533 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: het College)
Datum uitspraak: 30 december 2008
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Bertholet, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 10 augustus 2005 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.
1.2. Bij brief van 17 oktober 2005 heeft het College aan appellant verzocht om voor de behandeling van de aanvraag nog ontbrekende gegevens alsnog in te leveren voor 24 oktober 2005. Daarbij gaat het - voor zover hier van belang - om gegevens waaruit blijkt waarvan appellant de afgelopen twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag heeft geleefd en om schuldbewijzen.
1.3. Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft het College de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan het verzoek om voor 24 oktober 2005 de gevraagde gegevens te verstrekken.
1.4. Bij besluit van 16 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 januari 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Tevens heeft appellant verzocht om wettelijke rente.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand inzicht vereist in de financiële situatie van de betrokkene gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Uit de gedingstukken volgt dat appellant na een detentie van 25 augustus 2002 tot 25 januari 2004 te Marokko in september 2004 in Nederland is teruggekeerd. Aanvankelijk was appellant woonachtig in Rotterdam alwaar hij tevergeefs bijstand heeft aangevraagd. Bij de onderhavige aanvraag heeft appellant medegedeeld dat hij geen inkomen heeft, niet over vermogen beschikt, geen bankafschriften heeft - omdat hij na zijn terugkeer in Nederland eerst op 8 augustus 2005 een rekening heeft geopend - en een kamer huurt voor € 300,-- per maand. In dat verband heeft het College terecht om de in 1.2 vermelde gegevens verzocht. Vaststaat dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft voldaan aan dat verzoek, terwijl niet is gebleken dat appellant niet in staat was om deze gegevens tijdig in te leveren.
4.3. Het College was dan ook bevoegd om de aanvraag van 10 augustus 2005 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. Mitsdien is er geen ruimte om het College te veroordelen tot de verzochte schadevergoeding.
4.5. Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om het College te veroordelen tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het 30 december 2008.