ECLI:NL:CRVB:2008:BH0492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioen naar een pensioen voor gehuwden in het geval van gezamenlijke huishouding met nicht
In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die sinds april 1978 een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor alleenstaanden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat appellant en zijn nicht sinds augustus 2003 een gezamenlijke huishouding voeren, wat leidde tot de herziening van zijn pensioen naar dat van gehuwden. Dit besluit werd genomen na een onderzoek en leidde tot een besluit van 29 september 2004, dat na bezwaar werd gehandhaafd op 20 januari 2005. De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellant ongegrond op 24 oktober 2005, waartegen appellant geen rechtsmiddel heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Svb appellant met een terugwerkende kracht van bijna 14 maanden voor de aanvraag van de toeslag in aanmerking heeft gebracht. De Raad is van mening dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de hoofdregel van artikel 16, tweede lid, van de AOW rechtvaardigen, die stelt dat een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan één jaar voor de aanvraag. De Raad benadrukt dat appellant de mogelijkheid had om tijdig een aanvraag in te dienen, maar om persoonlijke redenen pas op 9 december 2005 gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid. Dit komt voor zijn rekening en risico.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.C.P. Venema als leden, en is openbaar uitgesproken op 30 december 2008.