ECLI:NL:CRVB:2008:BH0386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van vermeende inkomsten uit geldlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het College was afgewezen op de grond dat hij beschikte over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant geldleningen had ontvangen van [vd P.], die hij had aangemerkt als een mondelinge overeenkomst. Appellant had een schriftelijke overeenkomst overgelegd die de lening bevestigde, met een aflossingsverplichting. De Raad oordeelde dat het College de stortingen ten onrechte als inkomen had aangemerkt, omdat appellant voldoende aannemelijk had gemaakt dat deze stortingen berustten op een overeenkomst van geldlening. De Raad vond het belangrijk dat appellant openheid van zaken had gegeven over de lening en dat de stortingen duidelijk waren gemarkeerd.
De Raad vernietigde het besluit van het College en de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat deze niet voldoende gemotiveerd waren. De Raad droeg het College op om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het College opgedragen om de kosten die appellant had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar te vergoeden. De Raad zag geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten, omdat deze niet waren aangetoond.