de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 december 2005, 05/1320 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 31 december 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C. van Heugten, advocaat te Sittard, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Heugten voornoemd.
1. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 december 2004 ongegrond verklaard. Appellant had bij laatstgenoemd besluit de aan betrokkene toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 10 februari 2005 ingetrokken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 24 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 december 2004. De rechtbank heeft bij die uitspraak tevens beslissingen gegeven over de vergoeding van griffierecht en proceskosten door appellant aan betrokkene. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat naar haar oordeel het bestreden besluit, wat de medische grondslag betreft, de rechterlijke toetsing kan doorstaan, maar dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit de vereiste onderbouwing, toelichting en/of motivering ontbeert, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Ter onderbouwing van haar oordeel met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank verwezen naar haar uitspraken van 2 november 2005, LJN AU5577 en AU5579, waarin zij heeft uitgesproken dat aan de eisen inzake inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid wordt voldaan indien alle door het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) bij de geselecteerde functies gesignaleerde knelpunten / mogelijke overschrijdingen zijn voorzien van een schriftelijke motivering, waarin de beweegredenen worden vermeld om een geselecteerde functie geschikt te achten voor de betrokken verzekerde.
3.1. Appellant heeft in het hoger-beroepschrift aangegeven zich niet te kunnen vinden in het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft daarbij het standpunt ingenomen dat niet alle door het CBBS gegenereerde signaleringen behoeven te worden toegelicht, met name niet die signaleringen die door de arbeidsdeskundige op basis van de door deze te hanteren richtlijnen mogen worden omgezet van een ‘M’ (motivering vereist) in een ‘G’ (geen motivering vereist).
3.2. Ter zitting van de Raad heeft appellant aangevoerd in de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, zie onder meer LJN AY9971, USZ 2006/309, aanleiding te zien om het standpunt in hoger beroep te wijzigen, waarbij het thans ingenomen standpunt is dat het arbeidskundige deel van het bestreden besluit thans genoegzaam is toegelicht, zodat de aangevallen uitspraak, in zoverre daarbij appellant is opgedragen met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, voor vernietiging in aanmerking komt.
4. Betrokkene heeft in verweer aangegeven dat zij de door haar in bezwaar en in beroep aangevoerde standpunten handhaaft, alsmede dat zij zich kan stellen achter het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
5. Het oordeel van de Raad.
5.1. Met betrekking tot de omvang van het geding in hoger beroep stelt de Raad vast dat, nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, de medische grondslag van het bestreden besluit thans niet ter beoordeling staat. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 oktober 2008, LJN BG1621, en naar de in die uitspraak gegeven overwegingen.
5.2. Gelet op het onder 3.2 en 5.1 overwogene, is in hoger beroep uitsluitend nog de vraag aan de orde of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Gelet op de in hoger beroep door appellant overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige mr. J.J. van der Naald van 7 december 2007, is de Raad van oordeel dat alsnog toereikend is toegelicht en onderbouwd dat de aan betrokkene geduide functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn te achten. In deze rapportage zijn alle door het CBBS gegenereerde signaleringen bij de geduide functies alsnog toegelicht en is genoegzaam onderbouwd aangegeven dat de belasting in die functies, ook gelet op de signaleringen op de resultaten functiebeoordeling, de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat.
5.3. In het voorgaande ziet de Raad aanleiding alsnog te bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- ter zake van kosten van rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering is opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008.