ECLI:NL:CRVB:2008:BG9618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en vaststelling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van appellante te verlagen van 80-100% naar 65-80% op een juiste medische grondslag berustte, maar dat onvoldoende was toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt waren. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst niet klopt en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat er geen nieuwe informatie is overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad benadrukt dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel, maar dat raadpleging van de behandelende sector aangewezen is in gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect kan hebben op de mogelijkheden van de betrokkene om arbeid te verrichten. In dit geval is er geen afwijkend standpunt van de behandelende sector naar voren gekomen.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, en is openbaar uitgesproken op 31 december 2008.