ECLI:NL:CRVB:2008:BG9618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1543 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en vaststelling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van appellante te verlagen van 80-100% naar 65-80% op een juiste medische grondslag berustte, maar dat onvoldoende was toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt waren. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst niet klopt en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat er geen nieuwe informatie is overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad benadrukt dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel, maar dat raadpleging van de behandelende sector aangewezen is in gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect kan hebben op de mogelijkheden van de betrokkene om arbeid te verrichten. In dit geval is er geen afwijkend standpunt van de behandelende sector naar voren gekomen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, en is openbaar uitgesproken op 31 december 2008.

Uitspraak

07/1543 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 februari 2007, 06/3623 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
2.1. Bij besluit van 29 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 30 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen in staat was om voor vier uur per dag gedurende vijf dagen per week eenvoudige werkzaamheden te verrichten.
2.3. Het door appellante aangetekende bezwaar is bij bestreden besluit van 21 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 21 juni 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en een besluit genomen omtrent vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, overwogen dat het besluit van 21 juni 2006 op een juiste medische grondslag berust, maar dat onvoldoende is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog een deugdelijke toelichting verstrekt. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst niet klopt en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben nagelaten informatie op te vragen bij de behandelend sector en haar familieleden te raadplegen.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De Raad neemt in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellantes klachten en met deze klachten ook rekening hebben gehouden bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellante. Voorts heeft appellante ook in hoger beroep geen informatie overgelegd die de Raad aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake haar belastbaarheid op de datum in geding 30 november 2005.
5.3. Met de kanttekening dat bezwaarverzekeringsarts Klijn daadwerkelijk informatie ingewonnen heeft bij behandelend psychiater Botman, merkt de Raad op dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelende sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Uit de stukken komt een dergelijk afwijkend standpunt niet naar voren. Ook de in hoger beroep ingebrachte verklaringen van appellantes huisarts en reumatoloog geven geen aanleiding te veronderstellen dat het Uwv appellantes beperkingen heeft onderschat.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet.
5.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
TM