[Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2007, 07/473 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008
Namens appellante heeft A. Eger, verbonden aan A.B. Informatie en Advies B.V., gevestigd te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 14 november 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Op 22 januari 2001 is [naam werknemer] (hierna: de werknemer) in dienst getreden van appellante. Op 12 juni 2001 is de werknemer uitgevallen wegens ziekte. Met ingang van 11 juni 2002 heeft het Uwv de werknemer een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Het dienstverband tussen de appellante en de werknemer is op 22 juli 2001 van rechtswege geëindigd.
1.2. Bij brieven van 23 en 29 maart 2004 heeft appellante het Uwv toestemming gevraagd om per 1 juli 2004 eigen risicodrager te zijn als bedoeld in artikel 75a van de WAO.
1.3. Bedoelde toestemming is door het Uwv bij besluit van 10 augustus 2004 aan appellante verleend.
1.4. Bij besluit van 31 januari 2005 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij, gezien het feit dat zij per 1 juli 2004 eigen risicodrager is geworden, op grond van artikel 75a van de WAO vanaf deze datum zorg dient te dragen voor de betaling van de WAO-uitkering aan de werknemer, zolang deze uitkering nog geen vijf jaar heeft geduurd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5. Het Uwv heeft bij besluit van 30 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij uitspraak van 9 augustus 2006 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat hield in dat het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 januari 2005 niet-ontvankelijk werd verklaard.
3.1. Tegen deze uitspraak heeft het Uwv hoger beroep ingesteld bij de Raad.
3.2. Bij uitspraak van 30 januari 2007, 06/4854 WAO, heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 10 oktober 2006, LJN AZ0127, de uitspraak van de rechtbank van 9 augustus 2006 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellante, samengevat aangevoerd dat zij destijds niet op de hoogte was van het feit dat aan de (ex-)werknemer al per 11 juni 2002 een WAO-uitkering was toegekend. Appellante heeft de omstandigheid dat zij met ingang van 1 juli 2004 die uitkering zou moeten gaan betalen niet kunnen betrekken bij haar beslissing per 1 juli 2004 eigenrisicodragerschap aan te vragen. Indien appellante toentertijd volledig was geïnformeerd, had zij een volledige belangenafweging kunnen maken.
6. De Raad kan appellante in haar betoog niet volgen en overweegt daartoe het volgende.
6.1. Met de rechtbank constateert de Raad dat gesteld noch gebleken is dat in dit geval niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van artikel 75a, vierde lid, eerste volzin, van de WAO. In het bijzonder is niet gebleken dat zich een uitzonderingesgeval als bedoeld in het derde lid van artikel 75a van de WAO voordoet op grond waarvan de betalingsverplichting van appellante als eigenrisicodraagster is opgeheven en evenmin dat in het kader van de toerekening foutieve vaststellingen zijn gedaan.
6.2. Het beroep van appellante op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zo verstaat de Raad de in het beroepschrift en ter zitting van de Raad door haar geformuleerde gronden, kan niet slagen. Zoals de Raad heeft overwogen in de onder 3.2 genoemde uitspraak van 10 oktober 2006 kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur eerst een rol spelen in de fase van verhaal van de door het Uwv aan de werknemer betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering op de eigen risico dragende werkgever. Aangezien het bestreden besluit slechts het vaststellen van de betalingsverplichting tot onderwerp heeft en niet ook een eventueel verhaalsbesluit, heeft appellante, zoals ook de rechtbank al met juistheid heeft geoordeeld, tevergeefs een beroep gedaan op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.3. Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet besuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.