ECLI:NL:CRVB:2008:BG8977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6430 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten ingevolge de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten ingevolge de Werkloosheidswet (WW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 15 november 2005, waarin een bedrag van € 2.258,29 werd teruggevorderd over de periode van september 2001 tot en met augustus 2002. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv het bestreden besluit zorgvuldig had voorbereid en gemotiveerd. Appellante had geen inhoudelijke grieven tegen het bestreden besluit aangevoerd en was niet verschenen op de zitting van 5 november 2008.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende inzichtelijk had gemaakt hoe het terug te vorderen bedrag tot stand was gekomen. De Raad stelde vast dat appellante, ondanks haar veronderstelling dat het voor haar ondoenlijk was om de gegevens te controleren, zelf verantwoordelijk was voor het tijdig verkrijgen van uitleg van het Uwv. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd door zowel de rechtbank als de Raad afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

07/6430 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 oktober 2007, 06/1304 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij besluit van 15 november 2005 heeft het Uwv over de periode van september 2001 tot en met augustus 2002 onverschuldigd betaalde voorschotten ingevolge de WW ten bedrage van € 2.258,29 van appellante teruggevorderd. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 oktober 2006, het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het bestreden besluit zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank was van oordeel dat het op de weg van appellante lag, nu zij meende dat het voor haar ondoenlijk was om na te gaan of de gegevens waarop het bestreden besluit was gebaseerd juist waren, om zich in een vroeg stadium te wenden tot het Uwv ten einde uitleg te krijgen. De omstandigheid dat appellante de opgave van het Uwv niet meer kon controleren, mede omdat zij niet meer over haar bankafschriften beschikte, komt naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen heeft de rechtbank afgewezen.
4. De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit.
4.1. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Met betrekking tot het door appellante ingestelde hoger beroep merkt de Raad op dat er geen inhoudelijke grieven tegen het bestreden besluit zijn aangevoerd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze het terug te vorderen bedrag tot stand is gekomen en sluit zich volledig aan bij de afwijzing van het verzoek om een deskundige te benoemen.
5. Het bovenstaande leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een proceskostenvergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW