ECLI:NL:CRVB:2008:BG8820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6317 WAO + 08-192 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 20 september 1995 wegens pancreatitis arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding, 10 mei 2006, niet waren onderschat. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat er onvoldoende medische gegevens zijn die de stelling van appellant ondersteunen dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld.

De Raad wijst op de medische rapportages van verzekeringsarts P.J.P.K. Lux en bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen, die bevestigen dat appellant op de datum in geding niet in een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden verkeerde. De Raad merkt op dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat is om huishoudelijke activiteiten te verrichten en zorg te dragen voor een kind met ADHD, wat wijst op een zekere mate van belastbaarheid.

Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische onderbouwing gepresenteerd die zijn stelling ondersteunt dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 januari 2006 is aangegeven. De Raad concludeert dat de door appellant overgelegde informatie van zijn huisarts en een klinisch psycholoog geen nieuwe inzichten bieden die de eerder vastgestelde beperkingen in twijfel trekken.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 23 november 2007 ongegrond. De Raad oordeelt dat de geselecteerde functies voor appellant medisch gezien geschikt zijn, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen reden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

07/6317 WAO
08/192 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 oktober 2007, 06/1960 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M.J.E. Spauwen, advocaat te Kerkrade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 23 november 2007, genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Spauwen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 20 september 1995 wegens pancreatitis uitgevallen voor zijn werkzaamheden als operator. Per einde wachttijd is hem een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sindsdien is in verband met recidiverende pancreasklachten en operatieve ingrepen sprake geweest van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
1.2. Bij besluit van 27 juli 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 13 maart 2006, waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 10 mei 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten zijn dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding 10 mei 2006 zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 januari 2006 zijn onderschat. De rechtbank heeft daarnaast de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit van 27 juli 2006 onvoldoende geacht wegens het ontbreken van een afdoende toelichting op in de FML van 17 januari 2006 voorkomende “verstopte” beperkingen op de items 4.20.0 en 4.21.0, 5.1.0 en 5.7.0 en het ontbreken van een afdoende toelichting op de geschiktheid van de geduide functie van verkoper groothandel. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige er ten onrechte vanuit is gegaan dat voor appellant geen beperking geldt ten aanzien van het gebogen/getordeerd actief zijn. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het besluit van 27 juli 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank besluiten genomen omtrent de proceskosten en het griffierecht.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en beroep – aangevoerd dat hij gelet op zijn medische beperkingen, die fysiek en psychisch van aard zijn, volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Appellant verwijst daarbij naar het medisch onderzoek van verzekeringsarts D. Geelkens van 26 maart 2001 op grond waarvan appellant volledig arbeidsongeschikt is geoordeeld en welke situatie naar de mening van appellant in het geheel niet is verbeterd.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gegeven overwegingen. De Raad acht hierbij met name van belang dat blijkens de medische rapportages van verzekeringsarts P.J.P.K. Lux van 17 januari 2006 en bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen van 21 juni 2006 op de datum in geding – in tegenstelling tot de situatie ten tijde van het onderzoek door verzekeringsarts D. Geelkens – sprake is van een status na een recidiverende pancreatitis, en dat van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden geen sprake meer is. Het feit dat appellant mede als gevolg van een rolwisseling in het huishouden ca. 6 uur per dag huishoudelijke activiteiten verricht, waarbij hij tevens de zorg heeft voor een kind met ADHD, is eveneens een aanwijzing dat geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
Appellant heeft verder geen nadere medische onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij meer dan wel anders beperkt is dan in de FML van 17 januari 2006 is aangegeven. Met betrekking tot de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts van 4 maart 2008 onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker in haar rapportage van 18 maart 2008. Dat appellant voor zijn klachten minder vaak de huisarts dan zijn specialist bezocht, zoals door zijn gemachtigde in dit verband ter zitting is aangegeven, acht de Raad niet relevant omdat daarvan in de periode rond de datum in geding niet is gebleken. Ook de door appellant overgelegde informatie van M.G.A. Franken, klinisch psycholoog, van 5 november 2008 werpt geen ander licht op de zaak nu deze geen enkel uitsluitsel geeft ten aanzien van de vastgestelde beperkingen.
3.3. Met betrekking tot het in hoger beroep herhaalde standpunt van appellant dat de herziening van zijn WAO-uitkering in strijd is met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank.
3.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellant niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.1. Bij het in rubriek I vermelde besluit van 23 november 2007 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering met ingang van 10 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
4.2. De Raad ziet aanleiding om, onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 23 november 2007, nu met dit nadere besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant.
4.3. Wat betreft het beroep van appellant tegen het besluit van 23 november 2007 overweegt de Raad het volgende.
4.4. Ten behoeve van de medische onderbouwing van dit besluit heeft het Uwv een nieuwe FML d.d. 24 oktober 2007 vastgesteld waarbij de FML van 17 januari 2006 is gecorrigeerd in verband met de daarop voorkomende “verstopte” beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze correctie in haar rapportage van 24 oktober 2007 nader gemotiveerd. Van een echte wijziging van de belastbaarheid van appellant is daarbij geen sprake. Appellant heeft geen medische argumenten naar voren gebracht op grond waarvan de Raad aanleiding zou moeten zien te twijfelen aan de juistheid van de aldus nader vastgestelde beperkingen.
4.5. Wat betreft de arbeidskundige besluitvorming overweegt de Raad het volgende. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de geselecteerde functies van controleur, tester elektronische apparatuur (SBC-code 267060), elektronicamonteur (SBC-code 267040) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) in medisch opzicht niet geschikt te achten zouden zijn voor appellant. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de bijlage bij zijn rapportage van 21 november 2007 op afdoende wijze gemotiveerd waarom deze functies geschikt te achten zijn voor appellant. De functie van verkoper groothandel (SBC-code 317012) is daarbij komen te vervallen.
5.1. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep tegen het besluit van 23 november 2007 niet.
5.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 november 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Rijnen.
TM