ECLI:NL:CRVB:2008:BG8544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3697 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot herziening van WAO-uitkering wegens gebrek aan deugdelijk medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering niet te herzien. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de ernst en omvang van zijn medische arbeidsbeperkingen had onderschat en dat het primaire medisch onderzoek niet was uitgevoerd door een geregistreerd verzekeringsarts. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet was voorafgegaan door een deugdelijk medisch onderzoek, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het bestreden besluit ten onrechte in stand had gelaten. De Raad besloot echter om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering niet te herzien, niet wordt teruggedraaid. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 144,- aan appellant vergoeden.

Uitspraak

07/3697 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 mei 2007, 06/2139
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 1 mei 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit zijn primaire besluit van 21 december 2005 gehandhaafd. Bij dit primaire besluit heeft het Uwv, op basis van een theoretische schatting, geweigerd om de aan appellant toegekende uitkering, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %, op grond van artikel 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 22 augustus 2005 te herzien.
2.1. In hoger beroep heeft appellant zich evenals in beroep in hoofdzaak op het standpunt gesteld dat het Uwv de ernst en de omvang van zijn medische arbeidsbeperkingen onderschat en dat hij op de datum in geding niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de hem door de arbeidskundige van het Uwv voorgehouden functies. Verder is namens appellant aangevoerd dat het primaire medisch onderzoek ten onrechte niet is verricht door een geregistreerd verzekeringsarts.
2.2. Het Uwv heeft in hoger beroep aangegeven dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit niet zorgvuldig is geweest, aangezien het primaire medisch onderzoek is uitgevoerd door een niet-geregistreerd verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voorafgaande aan het bestreden besluit uitsluitend dossieronderzoek heeft verricht. Nadat zijdens de Raad is bericht dat daartegen geen bezwaar bestaat, heeft het Uwv nader medisch onderzoek laten verrichten door bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel. Deze heeft in zijn rapportage van
20 december 2007 geconcludeerd dat er geen reden is om de Functionele Mogelijkheden Lijst van 16 november 2005, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, aan te scherpen.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Hetgeen appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft doen aanvoeren met betrekking tot zijn functionele mogelijkheden op de datum in geding, 22 augustus 2005, vormt in essentie een herhaling van hetgeen ook reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Gelet op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel van 20 december 2007, die mede is gebaseerd op zelfstandig medisch spreekuur onderzoek en informatie van huisarts K.M. van den Berg van 10 oktober 2007, onderschrijft de Raad de door de rechtbank ter zake van de functionele mogelijkheden van appellant gebezigde overwegingen en gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep evenmin als in beroep objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding.
3.3. De Raad overweegt voorts dat hij zich geheel kan vinden in overweging 2.19 van de aangevallen uitspraak, waar de rechtbank heeft geoordeeld over de passendheid van en de toelichting bij de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies.
4. Nu aan het bestreden besluit geen deugdelijk medisch onderzoek is voorafgegaan moet het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Hieruit volgt dat ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit ten onrechte in stand is gelaten, vernietigd moet worden. Gelet op wat hiervoor onder 3.2 en 3.3 is overwogen ziet de Raad aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door appellant in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
JL