ECLI:NL:CRVB:2008:BG8409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3604 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gedeeltelijke WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een gedeeltelijke WAO-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij op de datum in geding, 23 september 2004, slechts voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt was. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis had toegekend aan de door hem overgelegde medische informatie, die volgens hem de ernst en omvang van zijn beperkingen onderschatte. Hij had ook nieuwe geneeskundige verklaringen ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Raad overwoog dat de argumenten van appellant in hoger beroep wezenlijk een herhaling waren van wat eerder in de beroepsprocedure was aangevoerd. Er waren geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant geen objectieve medische gegevens had ingebracht die de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden op de datum in geding in twijfel trokken. De drie nieuwe geneeskundige verklaringen werden als niet relevant beschouwd, omdat ze geen betrekking hadden op de datum in geding.

De Raad oordeelde verder dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de werkzaamheden die bij de functies hoorden, binnen de functionele mogelijkheden van appellant lagen. Gezien deze overwegingen werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3604 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 mei 2007, 05/3700
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 21 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit zijn primaire besluit van 6 december 2004 gehandhaafd. Bij dit primaire besluit is aan appellant met ingang van
23 september 2004 - in aansluiting op het einde van de wachttijd - op basis van een theoretische schatting een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %.
2. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen (doorslaggevende) betekenis heeft toegekend aan de door appellant in de beroepsprocedure overgelegde medische informatie, aangezien volgens appellant uit deze informatie is af te leiden dat het Uwv de ernst en de omvang onderschat van de medische beperkingen die hij had op de datum in geding. Daarnaast is namens appellant een drietal nadere geneeskundige verklaringen overgelegd ter verdere onderbouwing van de stelling dat het Uwv de ernst en omvang van de medische beperkingen van appellant onderschat.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft doen aanvoeren vormt in essentie een herhaling van hetgeen ook reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De Raad onderschrijft de door de rechtbank ter zake van de medische onderbouwing van het bestreden besluit gebezigde overwegingen en gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding. Daartoe overweegt de Raad dat aan de drie in hoger beroep overgelegde geneeskundige verklaringen in de onderhavige procedure geen betekenis toekomt, aangezien zij geen betrekking hebben op de medische beperkingen van appellant op 23 september 2004, de datum in geding.
3.3. Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is de Raad op grond van dezelfde overwegingen als de rechtbank van oordeel dat het Uwv (uiteindelijk) toereikend heeft gemotiveerd dat de werkzaamheden die ter vervulling van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies moeten worden verricht binnen de functionele mogelijkheden van appellant liggen.
4. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
JL