ECLI:NL:CRVB:2008:BG8365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3194 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophoging van balkonvloer in verband met specifieke lichamelijke beperkingen van een oudere huurder

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een oudere huurder, betrokkene, die om ophoging van de balkonvloer verzoekt vanwege zijn lichamelijke beperkingen die voortkomen uit zijn hoge leeftijd en visusklachten. De woningbouwvereniging Eemland Wonen heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de woning gerenoveerd is voor ouderen en dat de afstap naar het balkon als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag vernietigd en de gemeente Baarn opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de gemeente Baarn behandeld. De Raad oordeelt dat de aanvraag van betrokkene verband houdt met zijn specifieke lichamelijke beperkingen en dat de woningbouwvereniging niet verplicht is om de balkonvloer aan te passen. De Raad stelt vast dat de afstap naar het balkon niet strijdig is met het Bouwbesluit en dat er geen bewijs is dat de afstap een algemeen probleem vormt voor andere bewoners van het complex. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de gemeente Baarn de gevraagde voorziening moet toekennen.

Daarnaast wordt de gemeente Baarn veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,--. De Raad benadrukt dat de afstap naar het balkon niet voldoet aan de eisen van een algemeen gebruikelijke voorziening, en dat de specifieke situatie van betrokkene in aanmerking moet worden genomen.

Uitspraak

07/3194 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 april 2007, 06/3145 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 10 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Janse. Voor betrokkene is mr. Vermaat verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, geboren op 12 mei 1919, en zijn echtgenote huren sinds juli 2005 van Woningbouwvereniging Eemland Wonen de woning aan [het adres] te Baarn. De woning maakt deel uit van het complex de Eemborg, bestaande uit 68 woningen, dat sinds de renovatie in 2005 is bedoeld voor senioren vanaf 55 jaar. Met het oog daarop is het complex rolstoeltoegankelijk gemaakt. De woningen zijn niet rolstoeldoorgankelijk. Om voor toewijzing van de woningen in de Eemborg in aanmerking te kunnen komen is het voldoende dat men voldoet aan de leeftijdsgrens; een indicatie van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) is daarvoor niet vereist. De afstap naar de bij de woningen behorende balkons bedraagt 28 cm.
1.2. Omdat betrokkene door oogklachten de diepte niet meer goed kan inschatten, heeft hij op 24 oktober 2005 op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) en de op die wet gebaseerde Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Baarn (hierna: Verordening) verzocht om ophoging van de balkonvloer. De kosten daarvan bedragen ongeveer € 900,--.
1.3. Appellant heeft deze aanvraag bij besluit van 20 december 2005, gehandhaafd bij besluit van 18 augustus 2006, afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag het standpunt dat het een gerenoveerde woning voor ouderen betreft. Eemland Wonen was ervan op de hoogte dat de afstap naar het balkon voor ouderen een probleem zou kunnen opleveren en had de balkons tijdens de renovatie dienen aan te passen. De gevraagde voorziening is daarom voor een persoon als betrokkene algemeen gebruikelijk, zodat artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening aan toekenning van de aangevraagde voorziening in de weg staat.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
2.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat appellant de gevraagde voorziening in strijd met artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening heeft geweigerd. Zij heeft daartoe overwogen dat opheffing van het niveauverschil van de afstap naar het balkon geen voor senioren algemeen gebruikelijke voorziening is, nu de bewoners van het complex deze afstap in het algemeen niet als een belemmering ervaren. De aanvraag van betrokkene houdt naar het oordeel van de rechtbank verband met de fysieke beperkingen die betrokkene ondervindt ten gevolge van zijn hoge leeftijd. De rechtbank heeft verder nog overwogen dat appellant zijn standpunt dat het niveauverschil tussen woning en balkon strijdig is met de bouwregelgeving (in welk geval mogelijk van een algemeen gebruikelijke voorziening zou kunnen worden gesproken) niet met een verwijzing naar concrete voorschriften heeft onderbouwd.
3.1. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 december 2006, LJN: AZ5998, heeft appellant in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de conclusie, dat de gevraagde voorziening niet algemeen gebruikelijk is, onvoldoende heeft onderbouwd.
Uit artikel 2.25, eerste lid, bezien in samenhang met artikel 2.26, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 (hierna: Bouwbesluit) volgt naar de mening van appellant dat een hoogteverschil van meer dan 22 cm tussen de vloer van de woonkamer en het balkon dient te worden overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan. Dit betekent dat de gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is en niet in het kader van de Wvg door het College, maar door Eemland Wonen als verhuurder dient te worden aangebracht.
3.2. Naar de mening van appellant volgt ook uit titel 4, afdeling 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat de eigenaar/verhuurder de voorziening dient te treffen.
3.3. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank uit het feit dat naast betrokkene slechts één andere bewoner van het complex heeft verzocht om aanhelen van de balkonvloer ten onrechte heeft afgeleid dat de overige bewoners geen problemen hebben met het niveauverschil. Ter zitting van de Raad heeft appellant aangegeven dat er nu in totaal drie aanvragen zijn voor overbrugging van het hoogteverschil naar het balkon.
3.4. Ter zitting bij de Raad heeft appellant nog gewezen op de uitspraak van de Raad van 16 april 2008, LJN: BD0268, waaruit naar het oordeel van appellant volgt dat ook de doelgroep van het complex de Eemborg een categorie personen is waarvan in algemene zin kan worden aangenomen dat zij worden geconfronteerd met een afnemende mobiliteit.
4. Namens betrokkene is betwist dat aanheling van de balkonvloer algemeen gebruikelijk is. Met de rechtbank is betrokkene van mening dat de woningen van de Eemborg voldoen aan de verwachtingen die ten aanzien van dit soort woningen gelden en dat niet aannemelijk is gemaakt dat alle bewoners moeite hebben met de balkons. Anders dan in de zaak waarop de uitspraak van de Raad van 16 april 2008 betrekking heeft, behoeven senioren die voor toewijzing van een woning in de Eemborg in aanmerking willen komen niet in het bezit te zijn van een indicatie van het CIZ. Betrokkene heeft zich tenslotte nog op het standpunt gesteld dat een balkon niet hoeft te voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit met betrekking tot de overbrugging van hoogteverschillen en dat ook uit de bepalingen van het BW niet volgt dat hij zich tot de verhuurder had moeten wenden. Zijn huurgenot wordt immers niet belemmerd door de afstap op zich, maar door zijn specifieke beperkingen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Het geschil tussen partijen betreft uitsluitend de vraag of de gevraagde woonvoorziening algemeen gebruikelijk is in de zin van artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening, en spitst zich daarbij toe op de vraag of een huurder van een woning als die van betrokkene in het algemeen beschikt over een balkonvloer die zonder aanheling op kosten van een derde geschikt is voor gebruik overeenkomstig zijn functie.
5.2. De Raad stelt vast dat voor toewijzing van een woning in de Eemborg geen indicatie van het CIZ is vereist, zodat de doelgroep voor dit complex een andere is dan die waarop zijn uitspraak van 16 april 2008 betrekking heeft. Van de doelgroep voor de Eemborg kan niet in algemene zin worden aangenomen dat daartoe behorende personen worden geconfronteerd met een afnemende mobiliteit. Appellant heeft voorts niet met concrete, verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat mensen van 55+ in het algemeen moeite hebben met de afstap naar het balkon. Het feit dat in de loop der jaren slechts - naar ter zitting is verklaard - drie aanvragen zijn ingediend, terwijl het een complex van 68 woningen betreft, duidt eerder op het tegendeel.
5.3. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 20 december 2006 heeft overwogen moet een voorziening in beginsel worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk in de zin van de Verordening, indien op grond van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een sociale huurwoning die is bestemd voor een specifieke groep bewoners, zoals ouderen, op het punt van de aangevraagde voorziening onmiskenbaar niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en bovendien zou zijn aangetoond dat bij het wel voldoen aan die vereisten de aangevraagde voorziening niet meer nodig zou zijn.
5.4. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat uit de artikelen 2.25 en 2.26 van het Bouwbesluit en uit de huurbepalingen van het BW volgt dat overbrugging van het hoogteverschil naar het balkon een van de verhuurder te vergen voorziening is, overweegt de Raad het volgende.
5.4.1. Artikel 2.26, eerste lid, van het Bouwbesluit luidt: een hoogteverschil tussen de vloeren van verblijfsruimten, toiletruimte, badruimten en vloeren van een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.
5.4.2. Appellant is er bij zijn interpretatie van dit artikel van het Bouwbesluit van uitgegaan dat een balkon als een verblijfsruimte moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad is dit onjuist. Een balkon is een buitenruimte, waarvoor met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit in 2003 geen voorschriften meer gelden voor wat betreft een maximaal hoogteverschil tussen de balkonvloer en de woningvloer. Dit betekent dat het hoogteverschil van het balkon van betrokkene niet strijdig is met het Bouwbesluit.
5.4.3. Uit het onder 5.2 en 5.4.2 overwogene volgt dat van een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 van het BW geen sprake kan zijn. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat de afstap naar het balkon niet voldoet aan uit wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen voortvloeiende vereisten.
5.5.1. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat moet worden aangenomen dat de aanvraag van betrokkene verband houdt met zijn specifieke lichamelijke beperkingen ten gevolge van de met zijn zeer hoge leeftijd samenhangende visusklachten. Onder deze omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat de woningbouwvereniging Eemland Wonen uit hoofde van haar taak op het gebied van ouderenhuisvesting gehouden zou zijn om de balkonvloer van betrokkene aan te helen.
5.5.2. Appellant heeft de gevraagde voorziening derhalve in strijd met artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening geweigerd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Appellant dient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de gevraagde voorziening, waarvan de exacte kosten aan de Raad niet bekend zijn, toe te kennen.
5.5.3. De Raad ziet, gelet op het voorgaande, ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, begroot op de € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Baarn;
Bepaalt dat van de gemeente Baarn een griffierecht wordt geheven van € 433,--.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Sharma.
IA