[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 maart 2007, 05/1344 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
Namens appellant heeft mr. E.F.H.M. Voets, werkzaam bij Hoek en Blok juristen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit van 10 november 2008 ingezonden.
Namens appellant heeft mr. Voets bericht dat tegen dat besluit geen bezwaren bestaan, maar zij heeft gevraagd om een proceskostenveroordeling met een factor 2 voor het gewicht van de zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 21 november 2008. Partijen zijn niet verschenen.
1.1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 23 september 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 28 april 2005 tot de verlaging van de WAO-uitkering van appellant per 20 juni 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2. Op 23 december 2005 heeft het Uwv een nieuwe beslissing genomen op het bezwaar van appellant. Hierbij is appellant per 20 juni 2005 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%.
1.3. Met het besluit van 10 november 2008 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 juni 2005 ongewijzigd bepaald op 80-100%.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2005 vernietigd, wettelijke rente toegewezen over het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55% en 35-45%, en beslist over de vergoeding van proceskosten en de vergoeding van het griffierecht. Het beroep tegen het besluit van
23 december 2005 heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3. Het verzoek tot een hogere proceskostenveroordeling is namens appellant als volgt toegelicht:
“Op 11 april 2007, dus voor de indiening inhoudelijk beroepschrift, is het Uwv in de gelegenheid gesteld tot een ambtshalve heroverweging over te gaan op grond van de onjuistheid van de functiegegevens van sluiswachter (zie bijlage).
Daarnaast diende cliënt uiterlijk op 10 november 2008 aanvullende stukken toe te sturen, om welke reden ondergetekende vorige week het dossier geheel heeft doorgenomen ter voorbereiding op de zitting. Eén en ander, naar nu blijkt, overbodig.
U zult begrijpen dat de proceskostenveroordeling nimmer voldoende is om de daadwerkelijk gemaakte kosten te dekken. U heeft het, zeer uitgebreide, hoger beroepschrift gezien. Ondergetekende heeft getracht deze kosten te voorkomen door het Uwv in de gelegenheid te stellen een ambtshalve heroverweging te maken. En juist op die grond wordt nu het bezwaar toegewezen, zodat deze kosten voorkomen hadden kunnen worden. Om deze redenen verzoekt cliënt u de zaak als een zaak van zeer zwaar gewicht aan te merken.”
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Het besluit van 10 november 2008 komt volledig aan het (hoger) beroep tegemoet.
3.3. Met het besluit van 10 november 2008 heeft het Uwv zijn aan het besluit van
23 december 2005 ten grondslag liggende standpunt verlaten. Dat betekent dat het beroep tegen het besluit van 23 december 2005 gegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.
3.4. Appellant heeft een belang behouden bij de beoordeling van zijn verzoek om schadevergoeding. Dat verzoek kan worden toegewezen. Het Uwv heeft de onrechtmatigheid van het besluit van 28 april 2005 erkend. Het Uwv dient de wettelijke rente te voldoen over de na te betalen uitkering op de wijze als in de uitspraak van de Raad van 1 november 1995, LJN ZB1495.
3.5. De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten. Daarbij overweegt de Raad dat voor de verlaging van een WAO-uitkering in beginsel gewichtsfactor 1 (gemiddeld) dient te worden toegepast. In de door appellant aangevoerde omstandigheden ziet de Raad geen reden om het gewicht van de zaak in dit geval hoger te waarderen. De kosten begroot de Raad wegens de aan appellant verleende rechtsbijstand zodoende op € 644,- voor het geding in eerste aanleg en € 322,- voor het geding in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de besluiten van 23 september 2005 en 23 december 2005;
herroept het besluit van 28 april 2005 en verstaat dat de WAO-uitkering van appellant per 20 juni 2005 ongewijzigd wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%;
kent appellant ten laste van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schadevergoeding toe als onder 3.4.;
veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot de vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het griffierecht tot een bedrag van € 143,- vergoedt:
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.