ECLI:NL:CRVB:2008:BG8321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2078 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van het Uwv om Wajong-uitkering te exporteren naar Ethiopië

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Wajong-uitkering niet te exporteren naar Ethiopië. Appellant, die sinds 1990 een uitkering ontving op basis van arbeidsongeschiktheid, had verzocht om toestemming om met behoud van zijn uitkering naar zijn geboorteland te verhuizen. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, met de motivatie dat de omstandigheden van appellant niet als zwaarwegend genoeg werden beschouwd om een uitzondering te maken op het exportverbod van Wajong-uitkeringen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de hardheidsclausule van de Wajong-uitkering slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. Appellant had aangevoerd dat zijn medische en sociale situatie in Ethiopië zou verbeteren, maar de Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor toepassing van de hardheidsclausule. De Raad concludeerde dat er geen objectieve en dwingende redenen waren die de verhuizing naar Ethiopië noodzakelijk maakten, en dat de door appellant genoemde voordelen niet voldoende waren om de beëindiging van de uitkering te rechtvaardigen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv niet-ontvankelijk had verklaard en het bezwaar ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. De Raad achtte geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden, aangezien het Uwv in zijn besluitvorming correct had gehandeld.

Uitspraak

07/2078 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 maart 2007, 06/953 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. A.F. van den Berg, advocaat te Deventer.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg, voornoemd. Voor het Uwv is verschenen J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is per 15 oktober 1990 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 januari 1998 is deze uitkering omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid, omdat appellant onveranderd als jeugdgehandicapte werd aangemerkt.
1.2. Bij besluit van 5 januari 1999 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv geweigerd appellant toestemming te geven om met behoud van uitkering definitief terug te keren naar zijn geboorteland Ethiopië. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 1999. Het tegen laatstvermeld besluit gerichte beroep is bij uitspraak van de rechtbank Zwolle van 14 april 2000, 99/4724 ongegrond verklaard.
1.3. Bij brief van 17 mei 2005 heeft appellant het Uwv wederom om toestemming verzocht om met behoud van uitkering te verhuizen naar Ethiopië. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij wegens zijn slechtziendheid niet goed voor zichzelf kan zorgen en dat zijn oma, bij wie hij tot zijn zestiende heeft verbleven, deze zorg op zich kan nemen. Voorts heeft hij er op gewezen dat hij in Ethiopië veel minder last heeft van pijn in zijn lichaam en dat hij minder medicatie nodig heeft om zijn suikerziekte onder controle te krijgen.
1.4. Bij besluit van 9 december 2005 heeft het Uwv medegedeeld dat de Wajong-uitkering van appellant beëindigd zal worden met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarop hij buiten Nederland gaat wonen, omdat de beëindiging van de Wajong-uitkering in zijn geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1.5. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Hangende het beroep tegen dat besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2006 het besluit van 13 maart 2006 gewijzigd en heeft het Uwv het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een bezwaarverzekeringsarts ten grondslag, welke heeft geconcludeerd dat er medisch gezien geen zwaarwegende redenen zijn op grond waarvan appellant met behoud van uitkering zou kunnen verhuizen naar het buitenland.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant voor zover gericht tegen het besluit van 13 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen het besluit van 21 juli 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het volgende overwogen. Daarbij dient in plaats van “eiser” te worden gelezen “appellant”:
“Dat de lichtcondities in Ethiopië eiser in staat stellen buitenshuis beter te functioneren dan in Nederland is op zichzelf niet als een zwaarwegende reden als hiervoor bedoeld aan te merken. Dat geldt evenzeer voor eisers stelling dat hij zich in Ethiopië beter voelt, nu
- zoals de bezwaarverzekeringsarts heeft opgemerkt - die ervaring subjectief is gekleurd en niet berust op een medische grondslag. Ook de door eiser geclaimde problemen met betrekking tot zijn psychisch welbevinden acht de rechtbank, op zichzelf zowel als in combinatie met de overige aangevoerde problemen, onvoldoende zwaarwegend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, hoewel eiser meerdere keren heeft gesteld dat hij zich niet zelfstandig kan handhaven en geheel afhankelijk is van professionele hulpverleners, hij ter zitting verklaard dat in Nederland ook familieleden van hem wonen. Niet valt in te zien dat zijn Nederlandse familie hem minder goed kan bijstaan dan zijn familie in Ethiopië.”
3. Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep betwist.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in het geval van appellant geen sprake is van zodanige omstandigheden dat bij intrekking van de Wajong-uitkering na verhuizing naar Ethiopië gesproken moet worden van een onbillijkheid van overwegende aard zodat de weigering van het Uwv toepassing te geven aan de hardheidsclausule in rechte stand kan houden.
4.2. Met betrekking tot dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat in artikel 17, eerste lid, sub c, van de Wajong is bepaald dat het recht op uitkering krachtens die wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering, op grond van het zevende lid van dit artikel, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3. Het Uwv heeft in zijn Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003 (Stcrt. 84, bl. 17, hierna: het Besluit) aangegeven op welke wijze door hem uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule.
In artikel 2 van dit Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4. Het Uwv heeft, onder meer in de toelichting bij het Besluit, terecht aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties kan er grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
4.5. De Raad stelt allereerst vast dat de door appellant aangevoerde omstandigheden waarom hij buiten Nederland wenst te wonen niet gerangschikt kunnen worden onder één of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit genoemde gevallen. Daarbij wijst de Raad er op dat geen sprake is van een geval waarin appellant in Ethiopië wilde gaan wonen omdat degene die hem verzorgde genoodzaakt was daar te gaan wonen. De oma van betrokkene heeft immers altijd in Ethiopië gewoond. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden die gerangschikt kunnen worden onder de twee overige in artikel 2 van het Besluit genoemde gevallen.
4.6. Aan de orde is derhalve de vraag of in het geval van appellant sprake is van overige omstandigheden die een grondslag kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. Appellant heeft gesteld dat zijn medische, psychische en sociale problemen in Ethiopië afnemen. In dit verband heeft hij er op gewezen dat hij zonder duurzame zorg en begeleiding van derden zich in Nederland niet staande kan houden. Indien zijn oma in Ethiopië zorg voor hem gaat dragen zal zijn psychisch welbevinden en sociaal functioneren verbeteren. Ter onderbouwing van die stelling is gewezen op een brief van psychiater dr. L. Timmerman van 6 november 2006, die heeft verklaard dat het zeer waarschijnlijk is dat indien appellant in de situatie verkeert waarin zijn eigen familie zorg kan bieden, zijn psychisch welbevinden en sociaal functioneren verbetert. Voorts is appellant van mening dat vestiging in Ethiopië zal leiden tot een vermindering van zijn visusklachten, omdat zijn gezichtsvermogen toeneemt onder de heldere luchten aldaar. Ter ondersteuning van die stelling is gewezen op een brief van behandelcoördinator/GZ-psycholoog drs. C.P. Merbis van 21 december 2006, die - namens klinisch fysicus/visuoloog ir. F.P. Hoeben - heeft aangegeven dat appellant de informatie beter uit zijn omgeving kan halen wanneer er buiten sprake is van veel licht. Ook heeft appellant gesteld dat hij in Ethiopië minder hinder ondervindt van zijn suikerziekte omdat zijn bloedsuikerwaarden dalen.
4.7. De Raad is met het Uwv van oordeel dat de door appellant genoemde omstandigheden niet als zwaarwegende redenen om met behoud van een Wajong-uitkering buiten Nederland te mogen wonen aangemerkt kunnen worden. Daarbij acht de Raad van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, welke door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De Raad is van oordeel dat de door appellant genoemde omstandigheden niet voldoen aan deze voorwaarden. Ook uit de verklaringen van psychiater Timmermans en de behandelcoördinator/GZ-psycholoog Merbis kan de Raad niet afleiden dat sprake is van een medisch objectiveerbare noodzaak voor appellant om zich in Ethiopië te vestigen. Daarbij merkt de Raad nog op dat appellant geen enkel inzicht heeft geboden in zijn bloedsuikerwaarden ten tijde van zijn verblijf in Ethiopië, de lichtcondities aldaar (binnen en buiten) of in zijn familiesituatie.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.L. de Gier.
KR