ECLI:NL:CRVB:2008:BG8317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1953 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAZ-uitkering en vaststelling eerste arbeidsongeschiktheidsdag

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAZ-uitkering aan appellante, die zich op 28 augustus 2005 met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt heeft gemeld met ingang van 12 januari 2004. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2007, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder, op 18 januari 2006, de aanvraag van appellante voor een WAZ-uitkering afgewezen en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 januari 2005. Appellante was van mening dat deze datum onjuist was en dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag 12 januari 2004 moest zijn. De Raad overweegt dat de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet louter speculatief mag zijn en dat er een concrete aanleiding moet zijn voor de keuze van een bepaalde datum. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 2005 heeft vastgesteld, omdat er geen substantiële wijziging in de omzet en resultaten van appellante was aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden.

Uitspraak

07/1953 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2007, 06/2706 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij gevoegd een rapportage van 19 januari 2007 van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal en een rapportage van 23 januari 2007 van bezwaararbeidsdeskundige J.C.M. Horeman.
Op 29 oktober 2008 heeft de gemachtigde van appellante een medisch stuk overgelegd. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts C.J. van der Valk op 5 november 2008 hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde De Hoop. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich op 28 augustus 2005 met terugwerkende kracht arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 12 januari 2004.
1.2. Bij besluit van 18 januari 2006 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen. Per 1 augustus 2004 is de toegang tot de verzekering voor de WAZ geëindigd en het Uwv heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante vastgesteld op 1 januari 2005.
1.3. Bij besluit van 1 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag bij wijze van juridische fictie op 1 januari 2005 niet rechtens onhoudbaar worden geacht.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante in essentie dezelfde grieven als in bezwaar en eerste aanleg naar voren gebracht. Deze grieven komen er op neer dat appellante van mening blijft dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag 12 januari 2004 is. Tevens is appellante van mening dat haar medische toestand per 12 januari 2004 niet anders is dan op 3 januari 2006, de datum van de keuring door de verzekeringsarts.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellante heeft bij formulier, door haar gedateerd 28 augustus 2005, een WAZ-uitkering aangevraagd. Op dit formulier heeft appellante als eerste dag van arbeidsongeschiktheid aangegeven 12 januari 2004. Appellante is op 3 januari 2006 op het spreekuur van verzekeringsarts E.M. Wielaard geweest. Wielaard heeft aangegeven dat appellante sinds januari 2005 minder is gaan werken en dat de winstverhouding in de rij-/verkeerschool welke zij met haar echtgenoot dreef in de vorm van een vennootschap onder firma, in januari 2005 is gewijzigd. Om deze redenen heeft Wielaard de eerste arbeidsongeschiktheidsdag bepaald op 1 januari 2005. Bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft de zienswijze van Wielaard onderschreven. Bezwaararbeidsdeskundige J.C.M. Horeman heeft op 24 april 2006 gerapporteerd. Hij is na bestudering van de jaarstukken over 2004 tot de conclusie gekomen dat er ten gevolge van verminderde arbeidsuren van appellante geen substantiële wijziging in omzet en resultaat heeft plaatsgevonden ten opzichte van voorgaande jaren.
4.3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de eerste arbeidsongeschiktheidsdag geeft de Raad geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat het Uwv bij besluit van 18 januari 2006 ten onrechte niet van de door appellante opgegeven eerste dag van arbeidsongeschiktheid is uitgegaan. Uit de door de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 19 mei 2006 besproken informatie uit de behandelend sector blijkt geenszins dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in afwijking van de opgave van appellante op een eerdere datum moet worden gesteld. Ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie van reumatoloog prof. dr. R.F.J.M. Laan geeft, naar het oordeel van de Raad, geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag dient te worden bepaald op 1 januari 2004.
4.4. De Raad neemt hierbij tevens in aanmerking dat ook de door appellante gedane belastingopgave over de jaren 2003 en 2004, waarin zij zogenoemde zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, er - gelet op de voorwaarden voor zulk een aftrek - geenszins op wijst dat appellante in 2003 en 2004 haar werkzaamheden reeds had gestaakt of drastisch had verminderd.
4.5. Tot slot wil de Raad nog opmerken dat de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het onderhavige geding niet louter speculatief van aard mag zijn en dat er enig concrete aanleiding moet bestaan voor de keuze van een bepaalde datum. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel de keuze van de verzekeringsarts voor onjuist te houden, met name nu deze arts, als hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 is aangegeven, aansluiting heeft gezocht bij hetgeen appellante op het spreekuur heeft gezegd, namelijk dat zij vanaf januari 2005 om medische redenen minder is gaan werken en dat de winstverhouding met ingang van januari 2005 is gewijzigd.
5.1. Uit het overwogene in 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
5.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM