ECLI:NL:CRVB:2008:BG8240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1682 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de rol van medisch deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 februari 2007, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 27 januari 2006, waarbij zijn WAO-uitkering werd herzien van 80-100% naar 45-55% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige heeft benoemd. De Centrale Raad van Beroep heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen, op basis van eigen onderzoek en eerdere rapportages, tot een juiste beoordeling van de belastbaarheid van appellant waren gekomen. De Raad concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had overwogen dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen twijfel opriep aan de vastgestelde belastbaarheid.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor nadere medische onderzoeken door een deskundige. De beslissing van de Raad werd openbaar uitgesproken op 19 december 2008, met R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden.

Uitspraak

07/1682 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 februari 2007, 06/4418 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 27 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 april 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. In het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft appellant betoogd dat de (bezwaar)verzekeringsarts zijn psychische klachten heeft onderschat en dat zijn gebrek aan psychische zelfredzaamheid hem ongeschikt maken voor het verrichten van enige arbeid.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt, dat er geen reden is om aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts beschreven belastbaarheid van appellant te twijfelen en dat appellant in staat was te achten de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten. Omdat de geschiktheid van die functies pas in de beroepsfase werd toegelicht, vernietigde de rechtbank het bestreden besluit en bepaalde zij dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Het namens appellant tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden de benoeming van een medisch deskundige achterwege heeft gelaten.
4.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.2. In verband met een in de Functionele Mogelijkheden Lijst opgenomen urenbeperking hebben twee primaire verzekeringsartsen gerapporteerd. De verzekeringsarts W.F. Groen heeft zijn oordeel omtrent de beperkingen van appellant gevormd op basis van eigen onderzoek en het verslag van de door psychiater W. Dominicus verrichte expertise, die de beschikking had gekregen over eerdere psychiatrische rapportages zoals blijkt uit zijn verslag. De verzekeringsarts D.M.C. Breesnee verkreeg op zijn verzoek ook nog informatie van de behandelend psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens na dossierstudie en tijdens de hoorzitting verricht eigen onderzoek de opvatting onderschreven van de primaire verzekeringsartsen dat appellant ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten in staat is te achten om gedurende ongeveer 4 uur per dag eenvoudige en in overwegende mate zittende werkzaamheden uit te voeren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellant een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt.
4.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat de door appellant in beroep ingebrachte medische informatie geen twijfel oproept aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De Raad stelt vast dat de brief van de behandelend psychiater aan de verzekeringsarts Breesnee al onderdeel was van het dossier en dat de brief van de chirurg geen enkele informatie bevat over de medische situatie van appellant op de datum in geding. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd dat voor nadere medisch onderzoek door een deskundige geen aanleiding was.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
JL