ECLI:NL:CRVB:2008:BG8103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6165 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die zich op 15 september 2003 arbeidsongeschikt meldde als gevolg van psychische klachten. Appellant had een uitkering aangevraagd na afloop van de wettelijke wachttijd van 65 weken. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkt was in zijn functioneren, maar niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAO. Het Uwv weigerde de uitkering omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar en een medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, die geen eigen onderzoek verrichtte, werd de conclusie van het Uwv bevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en ook in hoger beroep werd deze beslissing door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat de beschikbare medische gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum. De Raad vond geen aanleiding voor een psychiatrische expertise, zoals door appellant was verzocht, en concludeerde dat appellant terecht geschikt werd geacht voor zijn eigen werk als medewerker postkamer. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de weigering van de WAO-uitkering werd gerechtvaardigd.

Uitspraak

06/6165 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]n (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 13 september 2006, 05/4135 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.M.W. Bongers, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het Uwv rapporten van arbeidsdeskundige B.B. Gerringa van 5 februari 2007 en bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters van 16 april 2007 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. Boon, kantoorgenote van mr. Bongers, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.F. Bergman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als medewerker postkamer toen hij zich op 15 september 2003 arbeidsongeschikt meldde als gevolg van psychische klachten.
1.2. Appellant heeft een uitkering ingevolge de Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd na afloop van de - verlengde -wachttijd van 65 weken. Appellant is op 17 november 2004 onderzocht door de arts P. Duerinckx. Deze arts heeft in zijn rapport van dezelfde datum geconcludeerd dat appellant beperkt is voor veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, conflicthantering en leidinggevende aspecten als gevolg van angststoornissen. De beperkingen zijn weergegeven in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 november 2004. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek de in het dossier aanwezige informatie van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van het Uwv van 28 oktober 2004 betrokken. In zijn rapport van 29 december 2004 heeft Duerinckx geconcludeerd dat de door hem opgevraagde informatie van de huisarts hem geen aanleiding gaf om de vastgestelde beperkingen te wijzigen. De arbeidsdeskundige E. van der Palen heeft in zijn rapport van 8 december 2004 geconcludeerd dat appellant primair geschikt is te achten voor zijn maatgevende functie van medewerker postkamer en subsidiair voor theoretische functies op grond waarvan zijn verlies aan verdiencapaciteit werd berekend op 13,39%. Bij besluit van 10 december 2004 heeft het Uwv geweigerd appellant, in aansluiting op de wettelijke wachttijd, met ingang van 13 december 2004 een WAO-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Namens appellant heeft zijn gemachtigde tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke heeft in het kader van de bezwaarprocedure dossieronderzoek verricht en informatie ingewonnen bij psycholoog R.S. Malag van de HSK Groep, daterend van 22 juni 2005, en bij psychiater J.P.M. Gerards, daterend van 3 juni 2005. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 15 augustus 2005 geconcludeerd dat er geen redenen zijn om bij appellant meer beperkingen vast te stellen. De bezwaararbeidsdeskundige Peters heeft in zijn rapporten van 20 september 2005 en 24 oktober 2005 geconcludeerd dat appellant onveranderd geschikt is te achten voor zijn eigen functie van medewerker postkamer. Daarnaast heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 24 oktober 2005 geconcludeerd dat één van de geselecteerde functies niet geduid kan worden, maar dat evenwel voldoende andere geschikte functies resteren op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit wordt berekend op 17,25%. Aangezien appellant in staat werd geacht zijn maatmanloon in zijn eigen functie te verdienen, stelde de bezwaararbeidsdeskundige vast dat appellant onveranderd diende te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%. Vervolgens is bij besluit van 25 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2004 ongegrond verklaard.
2.1. In de beroepsprocedure heeft appellant onder meer nieuwe informatie van zijn huisarts van 17 november 2005, een rapport van verzekeringsarts E.H. Groenewegen van medisch adviesbureau Advimed van 30 november 2005 en een rapport van verzekeringsarts W.J. Reilman van Argonaut Advies van 27 oktober 2005 overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden heeft hierop gereageerd in haar rapporten van 2 februari 2006 en 20 juli 2006.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het Uwv een onvolledig of onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gevonden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De door appellant in beroep overgelegde gegevens hebben niet geleid tot een ander oordeel. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht zijn werkzaamheden als medewerker operations voor 40 uur per week te verrichten.
3. In hoger beroep is namens appellant betoogd dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat de bezwaarverzekeringsarts geen eigen medisch onderzoek heeft verricht. Appellant heeft verder aangevoerd dat in de FML van 18 november 2004 onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Appellant verzoekt de Raad een onderzoek door een psychiatrisch deskundige te laten verrichten. Voorts heeft appellant gesteld dat hij ten onrechte geschikt wordt geacht om zijn eigen werk alsmede de geselecteerde functies te verrichten.
4.1. Gelet op de inhoud van het hoger beroep gaat het in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4.2. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.3.1. De Raad heeft evenmin als de rechtbank redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, op welke conclusies het bestreden besluit is gebaseerd. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts vanwege het ontbreken van een eigen medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens en de door de bezwaarverzekeringsarts ingewonnen informatie bij behandelend psycholoog Malag en bij psychiater Gerards.
4.3.2. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellant bestaande medische beperkingen en zijn belastbaarheid voor arbeid ten tijde hier in geding. De Raad heeft daarbij met name meegewogen dat in de brief van psychiater Gerards van 3 juni 2005 is aangegeven dat bij appellant geen manifeste psychiatrische aandoening is vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 15 augustus 2005, mede gelet op de brief van psychiater Gerards, gemotiveerd aangegeven dat er geen redenen zijn om voor appellant meer beperkingen vast te stellen. In de in beroep overgelegde informatie van de huisarts en rapporten van verzekeringsartsen Groenewegen van 30 november 2005 en Reilman van 27 oktober 2005, heeft ook de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat met de bij appellant ten tijde van de datum in geding aanwezige beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt niet onderbouwd met nadere medische gegevens. De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens voldoende informatie verschaffen over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant niet meer onder behandeling staat van een psychiater. Het rapport van verzekeringsarts Groenewegen van 30 november 2005 bevat voorts onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat nader onderzoek door een psychiater nieuwe gegevens over de gezondheidstoestand van appellant kan opleveren. Voorts is het advies van de bedrijfsarts in zijn rapport van 12 november 2004 om een psychiatrische expertise te laten uitbrengen, achterhaald door de informatie in de brief van psychiater Gerards van 3 juni 2005. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor een psychiatrische expertise, zoals door appellant is verzocht.
4.4. Voorts onderschrijft de Raad de beoordeling van de rechtbank van de arbeidskundige grondslag. Het is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst van appellant met Cendris Document Management (hierna: Cendris), op grond waarvan hij zijn functie als medewerker postkamer verrichtte, per 1 februari 2005 is ontbonden. In het rapport van arbeidsdeskundige Van der Palen van 8 december 2004 is de visie van de werkgever van
appellant weergegeven, inhoudende dat appellant weer kan hervatten in zijn eigen werk. Gelet op de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de visie van de werkgever dat hervatting van het eigen werk mogelijk in een eerder stadium mogelijk was, staat voor de Raad genoegzaam vast dat het eigen werk van appellant bij zijn eigen werkgever op de datum in geding nog beschikbaar was. De (bezwaar)arbeidsdeskundige is derhalve voor de beoordeling of sprake is van geschiktheid voor het eigen werk, terecht uitgegaan van het werk dat appellant bij Cendris verrichtte. In de rapporten van arbeidsdeskundige Van der Palen van 8 december 2004 en van bezwaararbeids-deskundige Peters van 20 september 2005 is voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in zijn eigen werk als postkamermedewerker voor 40 uur per week niet wordt overschreden. De omstandigheid dat appellant sinds zijn ziekmelding in september 2003 zijn eigen werk vrijwel onafgebroken heeft verzuimd wegens ziekte, vormt onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het oordeel dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk, ook al omdat dit verzuim betrekking heeft op de periode die is voorafgegaan aan de datum in geding. Gelet op het voorgaande volgt de Raad de conclusie van de rechtbank dat appellant per 13 december 2004 terecht geschikt is geacht voor zijn eigen werk van medewerker postkamer voor 40 uur per week.
Gelet op de geschiktheid voor het eigen werk, ziet de Raad geen aanleiding voor beoordeling van de subsidiaire grond van het bestreden besluit. Niet is gebleken dat appellant hierbij nog belang heeft. De WAO-uitkering van appellant is derhalve terecht ingaande 13 december 2004 geweigerd.
4.5. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.L. de Gier.
KR