ECLI:NL:CRVB:2008:BG8102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6059WAO+06-6073WAO+07-4504WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbel hoger beroep inzake intrekking WAO-uitkering en schattingsbesluit 2004

In deze zaak gaat het om een dubbel hoger beroep van betrokkene tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op basis van het Schattingsbesluit 2004, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene werd vastgesteld op minder dan 15%. De rechtbank Zwolle-Lelystad had in eerste aanleg het besluit van het Uwv vernietigd, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de intrekking van de WAO-uitkering in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, maar dat de voorwaarden voor een rechtvaardiging van deze inbreuk zijn vervuld. De Raad concludeert dat de toepassing van het Schattingsbesluit 2004 niet leidt tot een onevenredig zware last voor betrokkene, aangezien hij als arbeidsgeschikt wordt aangemerkt en toegang heeft tot de arbeidsmarkt. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het Uwv is veroordeeld tot betaling van proceskosten aan betrokkene, omdat deze kosten al eerder zijn vergoed. Het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd.

Uitspraak

06/6059 WAO
06/6073 WAO
07/4504 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene] (hierna: betrokkene), en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 oktober 2006, 06/808 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld door mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad. Het Uwv is eveneens in hoger beroep gekomen.
Het Uwv en betrokkene hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2008. Betrokkene is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het beroep in eerste aanleg richtte zich tegen het besluit van het Uwv van 30 maart 2006, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – de aan betrokkene toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die voordien werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 juni 2006 heeft beëindigd onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.2. Voor een overzicht van de aan het besluit van 30 maart 2006 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2. De rechtbank heeft het beroep – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – gegrond verklaard, het besluit van 30 maart 2006 vernietigd voor zover daarbij de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 1 juni 2006 is ingetrokken, bepaald dat in de plaats daarvan de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 1 juni 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, het Uwv veroordeeld in de proceskosten in bezwaar en beroep en het Uwv gelast het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1. Betrokkene heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en in beroep – aangevoerd dat de intrekking van zijn WAO-uitkering op grond van het op 1 oktober 2004 in werking getreden Schattingsbesluit 2004 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP), dat niet is voldaan aan de eisen van de jurisprudentie van de Raad zoals geformuleerd in zijn uitspraken van 12 oktober 2006 met betrekking tot de motivering van de signaleringen met name waar het gaat om de omzetting van een ‘M’ in een ‘G’ bij het aspect ‘probleemoplossen’, dat de geselecteerde functies niet passend zijn en dat er onvoldoende passende functies overblijven om de schatting op te baseren. Daarbij is gesteld dat de rechtbank niet over alle bezwaren tegen de geselecteerde functies heeft geoordeeld.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank het Uwv ten onrechte heeft veroordeeld in de kosten van de behandeling van het bezwaar aangezien deze kosten al eerder door het Uwv aan betrokkene zijn vergoed. De in het hoger-beroepschrift opgenomen grief dat de rechtbank de regeling tot maximering van de arbeidsurenomvang van de maatman ten onrechte in strijd heeft geacht met artikel 18, eerste lid, van de WAO, is vanwege de inmiddels door de Raad gevormde jurisprudentie ter zitting ingetrokken.
4. Bij nieuw besluit op bezwaar van 30 juli 2007 is – zonder dat een maximering als vorenbedoeld heeft plaatsgevonden - bepaald dat de WAO-uitkering met ingang van 1 juni 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1.1. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de toepassing van het Schattingsbesluit 2004 heeft geleid tot een inbreuk op het eigendomsrecht van betrokkene zoals dat bescherming heeft gevonden in artikel 1 van het EP. In geschil is of is voldaan aan de in dat artikel besloten liggende voorwaarden voor een rechtvaardiging van deze inbreuk.
6.1.2. De Raad is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan en verwijst daartoe naar zijn uitspraak van 10 juli 2008 (LJN BD 8561). Daarbij merkt de Raad nog op dat de toepassing van het Schattingsbesluit 2004 niet leidt tot een voor betrokkene onevenredig zware last (‘an individual and excessive burden’). In dat verband is van belang dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat aan artikel 1 van het EP geen recht op een uitkering van een bepaalde hoogte kan worden ontleend. In het geval van betrokkene heeft de toepassing van de nieuwe criteria uiteindelijk geleid tot een herziening van de uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bovendien staat voor betrokkene, nu hij als arbeidsgeschikt moet worden aangemerkt, de toegang tot de arbeidsmarkt volledig open. De Raad is van oordeel dat het beroep op artikel 1 van het EP faalt.
6.2.1. Waar het de motivering van de signaleringen betreft, is de Raad van oordeel dat is voldaan aan de eisen die uit de jurisprudentie van de Raad ter zake volgen. Bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw heeft in haar rapportage van 24 maart 2006 alle met een ‘M’ of een ‘G’ aangeduide signaleringen toegelicht en daarmee afdoende inzichtelijk gemaakt waarom de belastbaarheid van betrokkene ook op die aspecten niet wordt overschreden. Daaraan doet niet af dat sommige aspecten van de belasting, zoals het aspect ‘probleemoplossen’ in algemenere zin en niet per functie apart zijn besproken. De aard en de mate van de belasting zijn van dien aard dat gelet op de aard en de mate van de beperking met een algemenere toelichting kon worden volstaan.
6.2.2. De Raad is van oordeel dat de rechtbank de bezwaren van betrokkene tegen de geselecteerde functies op voldoende wijze heeft besproken en terecht tot de conclusie is gekomen dat van de passendheid van alle geselecteerde functies moet worden uitgegaan. De stelling van betrokkene dat de schatting niet op voldoende passende functies is gebaseerd, faalt derhalve.
6.3. De stelling van het Uwv dat hij door de rechtbank ten onrechte is veroordeeld in de kosten van de behandeling van het bezwaar, wordt door de Raad onderschreven. Het Uwv heeft immers al bij besluit op bezwaar van 30 maart 2006 toegezegd deze kosten tot een bedrag van in totaal € 644,- te vergoeden, terwijl betrokkene in zijn verweerschrift heeft aangegeven de vergoeding te hebben ontvangen. Het hoger beroep van het Uwv slaagt derhalve.
6.4.1. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 30 juli 2007 is niet geheel aan betrokkene tegemoetgekomen. Hieruit vloeit voort dat de Raad dit besluit, met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de procedure dient te betrekken.
6.4.2. Betrokkene heeft geen grieven aangevoerd tegen de wijze waarop het Uwv meerbedoelde maximering buiten de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene heeft gehouden.
6.4.3. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de aangevallen uitspraak is overwogen, dient het beroep van betrokkene, dat geacht wordt mede te zien op het nieuwe besluit op bezwaar van 30 juli 2007, ongegrond te worden verklaard.
7. Het voorgaande betekent voorts dat het hoger beroep van betrokkene faalt, dat het hoger beroep van het Uwv voor zover het is gehandhaafd slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarin is bepaald dat het Uwv de proceskosten van betrokkene in bezwaar moet vergoeden tot een bedrag van in totaal € 644,- en dat de aangevallen uitspraak voor het overige moet worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene in bezwaar tot een bedrag van in totaal € 644,-;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 30 juli 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL