[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 november 2006, 06/515 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
Namens appellant heeft mr. L.E. Nijk, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Namens appellant is mr. Nijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen. De Raad heeft ter zitting vastgesteld dat het onderzoek niet volledig geweest, in verband waarmee hij met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Het Uwv heeft alsnog een rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 26 augustus 2008 aan de Raad toegezonden.
Beide partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Na daartoe toestemming te hebben verkregen, heeft de Raad bepaald dat het (verdere) onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
1.1. Appellant is in 2000 gedeeltelijk uitgevallen voor zijn werk als zelfstandig varkensfokker vanwege knieklachten. Zijn toenmalige aanvraag om uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is afgewezen bij besluit van 2 april 2002 (zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juli 2002), omdat hij na afloop van de wettelijke wachttijd voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is beschouwd op grond van zijn resterende verdienvermogen.
1.2. Appellant heeft in mei 2005 wederom een WAZ-uitkering aangevraagd vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds juli 2004. Bij besluit van 8 juli 2005 heeft het Uwv geweigerd die uitkering toe te kennen. Het besluit rust op de overweging dat appellant, gelet op de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, op 29 juli 2004 (toen de wettelijke wachttijd van vier weken was verstreken) geschikt is te achten voor de functies van telefonisch receptionist, machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk), en elektronicamonteur (nieuwbouw en onderhoud), bij het vervullen waarvan geen verlies aan verdiencapaciteit optreedt.
1.3. Bij besluit van 19 januari 2006 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 8 juli 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zich, mede gelet op recente informatie van de behandelend revalidatiearts en een nader uitgevoerd eigen medisch onderzoek, kan verenigen met de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Deze houdt in dat appellant vanwege de aandoening aan zijn knie (toegenomen) beperkingen heeft ten aanzien van met name lopen, staan, tillen, dragen, duwen, trekken, traplopen, knielen en zitten. En voorts dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft aangegeven waarom ook zij de in aanmerking genomen functies in theorie voor appellant geschikt vindt en geen verlies aan verdiencapaciteit aanwezig acht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 19 januari 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant, verwijzend naar informatie uit mei 2008 van zijn revalidatiearts, herhaald dat hij in de periode na 1 juli 2004 niet in staat is geweest de functies te vervullen die bij de onderhavige beoordeling in aanmerking zijn genomen vanwege chronische pijnklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen in zijn algemene functioneren. Appellant heeft erop gewezen dat door zijn revalidatiearts in 2003 de diagnose Complex Regionaal Pijnsyndroom (CRPS type 1) is vermeld, hetgeen inhoudt dat er een risico is van opleving van zijn lichamelijke klachten bij overbelasting en stress. Appellant meent dat er in een dergelijke situatie aanleiding is om een psycholoog te consulteren voor onderzoek naar de exacte oorzaak.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft gereageerd dat de revalidatiearts, naar aanleiding van de in 2003 door hem gestelde diagnose, bewust een revalidatiebehandeling heeft ingezet (die een gunstig effect heeft gehad op het looppatroon). Voorts is de belastbaarheid van appellant op grond van de toenmalige klachten en diagnose volgens de bezwaarverzekeringsarts correct vastgesteld.
3.3. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van de Raad is besproken heeft de bezwaararbeidsdeskundige aanvullend gemotiveerd waarom de in aanmerking genomen functies voor appellant geschikt zijn te achten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben naar het oordeel van de Raad een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de fysieke en psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daartoe neemt de Raad in beschouwing dat deze artsen bij de totstandkoming van hun rapporten inzicht hadden in de door zijn behandelaars gestelde diagnostiek en de daarop gebaseerde medische behandeling die hij kreeg en nog zou krijgen. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig is geweest dan wel thans aanleiding geeft tot het instellen van nader medisch of psychologisch onderzoek.
4.2. De Raad concludeert voorts dat de beperkingen van appellant, zoals deze in acht zijn genomen bij de in geding zijnde beoordeling per 1 juli 2004, niet zijn onderschat. Ook de informatie van de chirurg Frölke uit juni 2007, van de revalidatiearts Van Dijk uit mei 2008 en de toegezonden gedeelten uit de richtlijn Complex Regionaal Pijn Syndroom type 1 hebben de Raad niet tot de overtuiging kunnen brengen dat appellants belastbaarheid is onderschat.
4.3. Tevens is de Raad van oordeel dat de geschiktheid van de functies voldoende is aangetoond. Nu een voldoende deugdelijke onderbouwing van die geschiktheid pas in de fase van het hoger beroep is verkregen, komt het bestreden besluit van 19 januari 2006 (ondanks de juistheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage) voor vernietiging in aanmerking. Wel bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.
4.4. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak eveneens dient te worden vernietigd.
5. De Raad ziet in deze uitkomst aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 19 januari 2006;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht, in totaal € 142,-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.