06/7170 WAO en 07/1235 WAO
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 november 2006, 05/1624 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
Namens appellante heeft mr. M.B. Kramer, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een besluit van 27 februari 2007 met bijbehorende arbeidskundige rapportage ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 26 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 8 november 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 31 maart 2005 tot de weigering om appellante met ingang van 7 maart 2005 een WAO-uitkering toe te kennen.
2.1. De rechtbank heeft het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische oordeel als juist aanvaard en de daarop betrekking hebbende beroepsgrond verworpen. Niettemin is het beroep gegrond verklaard, kort gezegd, omdat de geschiktheid van de functies onvoldoende was toegelicht.
2.2. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld. In die rubriek staat een kenbare verschrijving. Appellante is namelijk ter zitting niet zelf verschenen, maar heeft zich door mr. Kramer laten vertegenwoordigen.
3.1. Het besluit van 27 februari 2007 heeft het Uwv genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Dat besluit strekt opnieuw tot handhaving van het besluit van 31 maart 2005. Met het besluit van 27 februari 2007 is het Uwv niet tegemoet gekomen aan appellante. Het beroep wordt daarom geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 27 februari 2007.
3.2. Appellante heeft aangevoerd dat uit de aangevallen uitspraak niet blijkt dat deze in het openbaar is uitgesproken. Op de eerste pagina van de aangevallen uitspraak is de datum 7 november 2006 gestempeld. Daaruit blijkt voor de Raad genoegzaam dat de uitspraak op die datum in het openbaar is uitgesproken. Deze grief faalt.
3.3. De Raad kan appellante evenmin volgen in haar betoog dat de rechtbank het beroep gedeeltelijk ongegrond had moeten verklaren, in plaats van, zoals zij heeft gedaan, “gegrond”. Behoudens het geval waarin het beroep zich richt tegen een meervoudig besluit of een onderdeel van een besluit, past in het systeem van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht, anders dan appellente blijkbaar veronderstelt, niet een gedeeltelijke gegrondverklaring; het systeem van de wet gaat er van uit dat differentiatie op het niveau van de vernietiging van het besluit plaats vindt.
3.4. De grief dat de rechtbank bij haar uitspraak ten onrechte er van is uitgegaan dat appellante in persoon ter zitting was verschenen, mist, gelet op in 2.2. gesignaleerde verschrijving, feitelijke grondslag.
3.5.1. Het hoger beroep keert zich mede tegen de, met de einduitspraak appelabele, tussenbeslissing van de rechtbank om de ter zitting van de rechtbank nieuw aangedragen medische informatie wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Appellante heeft in dat verband aangevoerd dat “de rechtbank miskent dat het appellante vrij staat zeer wezenlijke medische informatie, die eerst een dag voor de zitting bij (de advocate van) appellante is ingekomen, ook ter zitting naar voren te brengen”. Volgens appellante had de rechtbank zo nodig de behandeling van de zaak voor kortere of langere tijd moeten schorsen om het Uwv de gelegenheid te bieden op de informatie te reageren.
3.5.2. Appellante heeft zich door het instellen van hoger beroep de gelegenheid verschaft om de betreffende informatie alsnog in het geding te brengen. Bij een bespreking van deze grief heeft hij zodoende geen belang.
4.1. De enige inhoudelijke, in hoger beroep herhaalde beroepsgrond houdt in dat het Uwv bij zijn besluitvorming de medische arbeidsbeperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt en hij kan zich met de motivering in de aangevallen uitspraak verenigen. De in hoger beroep door appellante ingebrachte informatie van de haar behandelende psychiater leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu de (bezwaar-) verzekeringsarts eerdere informatie van deze behandelende arts heeft meegewogen bij het bepalen van de medische arbeidsbeperkingen.
4.2. De Raad acht thans de geschiktheid van de functies voldoende toegelicht.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.