ECLI:NL:CRVB:2008:BG6786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6627 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 10 februari 2004 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 31 augustus 2005 besloten om de WAO-uitkering van appellante per 18 oktober 2005 in te trekken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd gesteld dat de onderzoeken door de (bezwaar)-verzekeringsartsen voldoende gegevens opleverden om de beperkingen van appellante te beoordelen.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere argumenten herhaald en aangevoerd dat de functies van steksteker en productiemedewerker kartonnage niet geschikt voor haar zijn, vanwege de vereiste fysieke belasting. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde over de arbeidskundige grondslag van de schatting. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies op goede gronden zijn gebruikt en dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd zijn. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden binnen de belastbaarheid van appellante blijven.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 november 2008, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad de beslissing namen, met M.J.A. Reinders als griffier.

Uitspraak

06/6627 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 november 2006, 06/1023 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv op 22 juli 2008 nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2008, gevoegd met de zaken bij de Raad bekend onder de nummers 07/5180 WW en 07/5175 ZW. Namens appellante is mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving vanaf 10 februari 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 oktober 2005 ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven dat haar mate van arbeidsonge-schiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Bij het bestreden besluit van 26 januari 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen het besluit van 31 augustus 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderzoeken door de (bezwaar)-verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de beperkingen van appellante te komen. De rechtbank acht het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk, mede doordat appellante geen medische stukken in het geding heeft gebracht op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies op goede gronden voor de schatting zijn gebruikt. Volgens de rechtbank passen de omschrijvingen van de geduide functies binnen de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en is, voor zover sprake is van signaleringen, voldoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante opleveren.
3. In hoger beroep heeft appellante grotendeels herhaald wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Ter zitting van de Raad heeft appellante daaraan nog toegevoegd dat de functie van steksteker, vanwege het lang moeten fixeren, en de functie van productiemedewerker kartonnage, vanwege het aantal keren dat getordeerd moet worden, voor haar niet geschikt zijn.
4. Ter beoordeling staat de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit.
4.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van hetgeen door appellante ter zitting is aangevoerd overweegt de Raad nog dat met de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van 21 juli 2008 voldoende gemotiveerd is dat het fixeren in de geduide functie van steksteker en het torderen in de geduide functie van productiemedewerker kartonnage binnen de belastbaarheid van appellante blijft.
5. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en
T. van Peijpe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW