ECLI:NL:CRVB:2008:BG6786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- T. van Peijpe
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 10 februari 2004 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 31 augustus 2005 besloten om de WAO-uitkering van appellante per 18 oktober 2005 in te trekken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd gesteld dat de onderzoeken door de (bezwaar)-verzekeringsartsen voldoende gegevens opleverden om de beperkingen van appellante te beoordelen.
In hoger beroep heeft appellante haar eerdere argumenten herhaald en aangevoerd dat de functies van steksteker en productiemedewerker kartonnage niet geschikt voor haar zijn, vanwege de vereiste fysieke belasting. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde over de arbeidskundige grondslag van de schatting. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies op goede gronden zijn gebruikt en dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd zijn. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden binnen de belastbaarheid van appellante blijven.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 november 2008, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad de beslissing namen, met M.J.A. Reinders als griffier.