ECLI:NL:CRVB:2008:BG6778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1176 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de intrekking van de WAO-uitkering na hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 8 april 2006, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op dat moment minder dan 15% was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft in een eerdere uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, maar heeft ook bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

De Raad heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellant en de medische rapportages van reumatoloog Van Veen in beschouwing genomen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende inzicht heeft gegeven in de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische grondslag in arbeidsongeschiktheidszaken en de rol van het Uwv in het verstrekken van adequate onderbouwing voor hun besluiten. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat hij meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is neergelegd, niet kunnen volgen, en heeft de intrekking van de WAO-uitkering bevestigd.

Uitspraak

07/1176 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 januari 2007, 06/1858 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.E. ter Horst, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 mei 2007 heeft appellant aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij een op 30 september 2008 bij de Raad ontvangen faxbericht heeft mr. A.A. Bos, kantoorgenoot van mr. Ter Horst, voornoemd, aan de Raad meegedeeld dat eerstgenoemde niet langer de belangen van appellant behartigt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde K. Ubak, administrateur van appellants werkgeefster. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. van Dalfsen.
II. MOTIVERING
1.1. De feiten die in de aangevallen uitspraak als zodanig zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
1.2. Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, per 8 april 2006 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% was.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 6 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Omdat naar het oordeel van de rechtbank het Uwv eerst in beroep met aanvullende arbeidskundige rapportages een voldoende inzichtelijke onderbouwing heeft gegeven waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellant blijven, heeft zij bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd doch tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, met bepaling dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht vergoedt.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 januari 2006 door verzekeringsarts W.G.F. Geerlings is neergelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant gewezen op een uitspraak van de rechtbank van 10 december 1997, waarbij het beroep van appellant tegen een besluit van 22 mei 1995 tot intrekking van de WAO-uitkering per 1 juni 1995 is vernietigd. Tevens ziet appellant steun voor zijn standpunt in een door hem overgelegde verklaring van 26 maart 2007 van de reumatoloog G.J.M. van Veen.
Ten slotte heeft appellant betoogd dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies zijn belastbaarheid wordt overschreden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft uitvoerig uiteengezet waarom zij de medische grondslag van het bestreden besluit kon onderschrijven.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad kan zich verenigen met de daartoe in de aangevallen uitspraak door de rechtbank gebezigde overwegingen en maakt deze tot de zijne.
4.3. Ook de in hoger beroep overgelegde verklaring van 26 maart 2007 van reumatoloog Van Veen leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Van Veen heeft bij zijn onderzoeken van 19 en 26 maart 2007, dus ruim na de datum in geding, bij appellant geen aanwijzingen gevonden voor een inflammatoire reumatologische aandoening. Geadviseerd wordt te zorgen voor zoveel mogelijk afwisseling op zijn werk met name voldoende afwisseling tussen zitten, staan en lopen. In deze verklaring ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat appellant meer beperkt dient te worden geacht dan in de FML van 12 januari 2006 is neergelegd. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat in deze FML, overeenkomstig de conclusies van het rapport van de verzekeringsarts van die datum, is opgenomen dat regelmatig dient te worden afgewisseld tussen staan en zitten en dat appellant ten aanzien van lopen en lopen tijdens het werk, licht beperkt is geacht.
4.4. Wat betreft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies sorteerder, controleur (sbc-code 111340), parkeercontroleur (sbc-code 342022) en brugwachter (sbc-code 282170), overweegt de Raad dat in beroep uiteindelijk genoegzaam door het Uwv is toegelicht waarom deze functies als voor appellant geschikt kunnen worden beschouwd. De Raad heeft daarbij met betrekking tot het aspect ‘frequent reiken tijdens het werk’ in aanmerking genomen dat appellant ter zake niet beperkt wordt geacht (hij kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 1200 keer reiken: de ‘normaalwaarde’). Weliswaar is in de functie sorteerder, controleur sprake van een hogere frequentie dan deze normaalwaarde, maar deze belasting wordt gecompenseerd door een reikafstand die korter is dan de normaalwaarde van ongeveer 70 cm, zoals ook naar voren komt uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 december 2006. Daarbij merkt de Raad nog op, dat ook al zou appellant worden gevolgd in zijn stelling dat hij slechts 500 maal per uur 70 cm zou kunnen reiken, zoals in de verwoording belastbaarheid belanghebbende van 17 oktober 1994 is vermeld, in de functie van sorteerder, controleur die belastbaarheid in elk geval niet wordt overschreden. Uit het op deze functie betrekking hebbende ‘resultaat functiebeoordeling’ blijkt van een bijzondere belasting ten aanzien van handelingstempo, namelijk tempo aanhouden van de lopende band. Nu appellant op dit aspect niet beperkt wordt geacht, is geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant.Voorts is de Raad van oordeel dat in de hiervoor genoemde aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende afwisseling van houding mogelijk is.
5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op12 december 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.L. de Gier.
CVG